Schooluitval bij overgang van vmbo naar mbo onnodig

De overstap van vmbo naar mbo leidt tot onnodige schooluitval. Hoe kan het deze voortijdig schoolverlaters makkelijker gemaakt worden om toch een diploma te behalen dat voldoende kansen biedt op de arbeidsmarkt? Onderzoekster Louise Elffers ziet mogelijkheden.

Van alle voortijdig schoolverlaters valt driekwart uit in het mbo. Ruim een kwart van alle leerlingen in het mbo heeft na vijf jaar het onderwijs zonder diploma verlaten. Daarvan valt ruim de helft uit in het eerste jaar. Leerlingen die het mbo zonder diploma verlaten, beschikken niet over een startkwalificatie, het opleidingsniveau dat minimaal noodzakelijk wordt geacht om goed te kunnen functioneren op de arbeidsmarkt. Jongeren zonder startkwalificatie hebben twee keer zoveel kans op werkloosheid en blijven vaker hangen in slechtbetaalde en laaggekwalificeerde banen.

Kwalificatieplicht dwingt vmbo’ers tot een extra schooltransitie

In Nederland wordt de startkwalificatiegrens getrokken bij een diploma op havo- of vwo-niveau of mbo niveau 2. En daarin zit ’m precies de crux. Waar leerlingen die het voortgezet onderwijs verlaten met een havo- of vwo-diploma direct ook hun startkwalificatie op zak hebben, moeten vmbo’ers eerst nog de overstap maken naar het mbo (of naar de havo) om diezelfde kwalificatie te behalen. En zo’n overstap is nou juist zo lastig. Dat wordt niet alleen geïllustreerd door de hoge uitvalcijfers in het eerste jaar van het mbo. Onderzoek in binnen- en buitenland en in verschillende onderwijscontexten toont aan dat schooltransities lastig zijn voor iedereen, maar al helemaal voor leerlingen die opgroeien in een minder stimulerende of ondersteunende thuisomgeving.

Wie de transitie maakt naar een nieuwe onderwijsomgeving moet in sociaal en inhoudelijk opzicht zijn plek opnieuw zien te vinden. Er moet aansluiting worden gevonden bij nieuwe medestudenten, docenten en het schoolklimaat. Daarnaast gaat een transitie naar het post-secundair onderwijs gepaard met een keuze voor een meer gespecialiseerde opleiding. Die keuze vraagt om kennis van verschillende beroepsmogelijkheden en opleidingen, en voldoende inzicht in de eigen interesses en mogelijkheden. Bovendien moet een leerling zich na een transitie vaak een andere manier van studeren eigen maken, met meer nadruk op zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid. Dat veel leerlingen dit alles lastig vinden, valt af te lezen aan de hoge uitvalcijfers in het eerste jaar van het mbo, maar evengoed aan de eveneens hoge uitvalcijfers in het eerste jaar van het hbo en de universiteit. Uitvallende eerstejaars in het hoger onderwijs hebben echter, in tegenstelling tot hun collega’s in het mbo, de startkwalificatie al op zak.

Bepaalde groepen lopen meer kans op voortijdig schoolverlaten

We zien in de uitvalstatistieken al jaren een oververtegenwoordiging van bepaalde groepen jongeren: jongens vallen bijvoorbeeld vaker uit dan meisjes, net als leerlingen met een lagere sociaal-economische achtergrond, allochtone leerlingen of kinderen uit gebroken gezinnen. Een belangrijke vraag is waarom deze jongeren minder succesvol zijn in het onderwijs en hoe we ze beter kunnen helpen om hun startkwalificatie te behalen. In mijn onderzoek vond ik dat de uitval onder deze groepen leerlingen zich concentreert in de eerste maanden na de transitie naar het mbo. Wanneer deze leerlingen die eerste maanden eenmaal waren doorgekomen, werd hun kans om uit te vallen vrijwel gelijk aan die van andere leerlingen. Voorts bleek dat wie bij zijn familie, vrienden, buren of kennissen terecht kan met vragen over school of kan aankloppen voor hulp bij schoolwerk, een beduidend grotere kans heeft om die eerste maanden succesvol te doorlopen en op school te blijven. Welke leerlingen scoorden echter significant lager op de toegang tot dergelijke hulpbronnen? Inderdaad, dat waren de jongens, allochtone leerlingen, kinderen van lageropgeleide ouders en kinderen uit eenoudergezinnen wonen.

Laat ze hun startkwalificatie op het vmbo halen

In hun toch al kwetsbare schoolloopbaan vormt de transitie naar het mbo dus een extra hobbel voor deze jongeren. Een eerste oplossingsrichting laat zich hiermee uittekenen; het vmbo moet worden verlengd tot mbo niveau 2. Vmbo’ers worden dan niet onnodig belast met een extra transitie en zij verlaten, net als havisten en vwo’ers, het voortgezet onderwijs na het eindexamen met een startkwalificatie op zak. De samenvoeging van vmbo en mbo-2 in de zogenaamde VM2-experimenten, waarbij leerlingen op het vmbo blijven tot ze hun mbo 2-diploma hebben behaald, zijn een stap in deze richting. De eerste resultaten met deze experimenten lijken bemoedigend: meer jongeren behalen hun startkwalificatie via deze leerroute.

Daarnaast moet er gezocht worden naar manieren om leerlingen die beperkter toegang hebben tot hulpbronnen in de thuisomgeving beter te ondersteunen in hun schoolloopbaan. Mentoren, coaches en zogenaamde peer tutors (ouderejaars die optreden als mentor voor eerstejaars studenten) kunnen een belangrijke aanvullende bron van informatie en ondersteuning vormen voor deze leerlingen. Scholen kunnen ouders ook helpen bij de ondersteuning van hun kind. Vrijwel alle ouders vinden het belangrijk dat hun kind het diploma haalt, zo blijkt ook uit mijn onderzoek. Maar met name ouders die zelf weinig onderwijs hebben genoten, of minder bekend zijn met de Nederlandse onderwijscontext, vinden het lastig om het belang dat ze hieraan hechten te vertalen naar praktische ondersteuning. In Finland bestaat een succesvol project waarbij scholen, in samenwerking met ouder- en migrantenorganisaties, ouders voorlichten over de opbouw van de opleiding, de momenten waarop leerlingen belangrijke keuzes of stappen moeten maken en de verschillende keuzemogelijkheden. Ouders raken hierdoor actiever betrokken bij de schoolloopbaan van hun kinderen en kunnen beter met hen praten over hun ervaringen, keuzes en te ondernemen stappen.

Tot slot zouden jongeren getraind kunnen worden om hun netwerk beter te benutten. Dit lijkt met name relevant voor jongens: zij gaven in mijn onderzoek veel vaker aan dat zij buiten school niemand hebben naar wie ze toe kunnen gaan met vragen over schoolzaken of voor hulp bij hun schoolwerk. Kennelijk vinden jongens het lastiger dan meisjes om hulpbronnen te identificeren en te benutten. Het in coachingsprojecten leren netwerken en om hulp (durven) vragen zou voor jongens daarom wellicht uitkomst kunnen bieden.

Louise Elffers werkt bij de vakgroep Onderwijskunde van de UvA. Zij promoveerde in 2011 op een onderzoek naar voortijdig schoolverlaten in het mbo. De samenvatting van het proefschrift kunt u hier downloaden.