In het krachtwijkenbeleid werkten woningcorporaties onder regie van gemeenten samen met andere lokale instellingen aan een veelheid van fysieke ingrepen en sociale interventies. Op die manier vulden zij hun maatschappelijke ondernemerschap in om niet alleen te voorzien in betaalbare huurwoningen maar ook in een leefbare, veilige woonomgeving. Woningcorporaties hebben zelf ook financieel belang bij leefbare en veilige wijken. De waarde en verhuurbaarheid van het vastgoed hebben eronder te lijden waar en wanneer het samenleven te wensen overlaat. Het is dus zaak dat investeringen in krachtwijken renderen, temeer woningcorporaties volgens het regeerakkoord tot 2017 1,7 miljard euro aan ‘verhuurdersheffing’ moeten opbrengen.
De corporatiesector heeft de afgelopen jaren grote imagoschade geleden. De media berichtten geregeld over megalomane bouwprojecten, riskante derivatenportefeuilles, ontoereikend toezicht, riante salarissen en zelfs over vermeende zelfverrijking. In de publieke opinie kan de sector momenteel weinig goed doen. Het bestuurlijk falen bij enkele woningcorporaties wordt de overige ruim vierhonderd aangerekend.
Verse olie op het vuur is het SCP-rapport Werk aan de wijk. Een quasi-experimentele evaluatie van het krachtwijkenbeleid. De berichtgeving in de media is niet altijd even genuanceerd. ‘Planbureau: aanpak van Vogelaarwijken mislukt’, kopt bijvoorbeeld de Volkskrant op de voorpagina (30 juli 2013). Het voedt een negatief sentiment over sociale interventies in Nederlandse achterstandswijken door woningcorporaties. Dit zou geldverspilling zijn en woningcorporaties kunnen zich maar beter beperken tot ‘stenen stapelen’.
Geen gunstig effect volgens het SCP
Het SCP onderzocht in welke mate krachtwijken dankzij het gevoerde beleid een positievere ontwikkeling hebben doorgemaakt dan wijken die niet zijn geselecteerd voor het krachtwijkenbeleid, maar die wel vergelijkbare problemen kennen. Het Planbureau keek naar het effect op sociale stijging, inkomenssamenstelling, leefbaarheid en veiligheid. Daarnaast is ook de effectiviteit onderzocht van afzonderlijke fysieke ingrepen en sociale interventies: renovatie, verkoop en vervanging van huurwoningen door nieuwe koophuizen. Bij sociale interventies gaat het om ‘projectmatige initiatieven waarbij bewonersparticipatie een belangrijk element is en die tot doel hadden om de sociale cohesie en publieke familiariteit te bevorderen’.
Uit het onderzoek blijkt dat krachtwijken zich niet gunstiger ontwikkelden ten opzichte van wijken die er het meest op leken. Al gaat het niet slechter met krachtwijken, het gaat het ook niet beter - en dat was nu juist de bedoeling.
Misleidend rapport
Anders dan deze conclusie doet vermoeden, is op basis van het SCP-rapport redelijkerwijs geen oordeel te vellen over het maatschappelijk ondernemerschap van woningcorporaties. Laat staan dat op basis van dit rapport de politieke conclusie kan worden getrokken dat corporaties zich beter kunnen beperken tot ‘stenen stapelen’.
In het rapport wordt namelijk ruiterlijk toegegeven dat het onmogelijk was om met de gekozen onderzoeksopzet de effectiviteit van afzonderlijke sociale interventies vast te stellen. Dat is niet zo vreemd. Dikwijls is de beleidsontwikkeling en -uitvoering van onvoldoende kwaliteit om überhaupt in aanmerking te komen voor quasi-experimentele toetsing. Wanneer dit wel het geval is, kan zelden of nooit aan de vereisten van de onderzoeksopzet worden voldaan. De realiteit van achterstandswijken is nu eenmaal anders dan die van een laboratorium waarin onderzoekers vrijwel volledige controle hebben over de condities waarin wordt geëxperimenteerd. Omdat er simpelweg te veel interventies tegelijkertijd worden uitgevoerd, blijkt het onmogelijk te bepalen welke effecten aan welke inspanningen te danken zijn.
Overigens zijn de SCP-onderzoekers zich hiervan terdege bewust, getuige ook hun eerdere publicaties. Zij doen consciëntieus verslag van de moeilijkheden die een quasi-experimentele toetsing op wijkeffecten in de weg stonden. Het rapport maakt echter een vreemde sprong door niet de sociale interventies uit het krachtwijkenbeleid te evalueren, maar in plaats daarvan een gebiedsgericht interventieprogramma uit een eerdere beleidsperiode. Het gaat om ‘Onze Buurt aan Zet’ dat in de periode 2001-2004 onderdeel was van het Grotestedenbeleid. Het instrumentarium leek volgens de SCP-onderzoekers erg op interventies die later binnen het krachtwijkenbeleid zijn toegepast. De conclusie luidt dat de effecten over het geheel genomen weinig bemoedigend zijn geweest.
Beleid moet worden verantwoord. Op zich is in het SCP-rapport een gangbare maatstaf gehanteerd om beleid te verantwoorden. Bij wijze van effectevaluatie is onderzocht of het krachtwijkenbeleid heeft ‘gewerkt’. Aan de hand van wetenschappelijke kennis, verschaft deze maatstaf zekerheid en legitimiteit aan bestuurders en politici. Als echter blijkt dat sociale interventies niet langs deze maatstaf gelegd kunnen worden, is dat nog geen reden om de stekker eruit te trekken. Het is wel reden om interventies langs andere, reële en praktische maatstaven te leggen.
Vertrouwen, doorzettingskracht en geduld
Bijvoorbeeld door te onderzoeken of is voldaan aan noodzakelijke voorwaarden waaronder leefbaarheids- en veiligheidsinterventies kunnen werken. Dit staat bekend als een ‘realistische evaluatie’. Zo heb ik met collega Walberg (2012) onderzocht of in het kader van interventies is voldaan aan drie noodzakelijke voorwaarden om het vertrouwen van bewoners te kunnen winnen. De werkzaamheid van interventies schuilt erin dat bewoners die weer vertrouwen hebben, meer bereid en in staat zijn op te treden tegen overlast en criminaliteit. Met een duurzame verbetering van leefbaarheid en veiligheid in krachtwijken tot gevolg. Het succes van sociale interventies in krachtwijken is zogezegd een kwestie van vertrouwen.
Het winnen van vertrouwen blijkt echter een moeizaam en traag proces te zijn. Van interventies in krachtwijken zijn dus - zeker op de korte termijn - geen wonderen te verwachten. Het is daarom voorbarig om te concluderen dat sociale interventies zinloos en weggegooid geld zijn en dat woningcorporaties zich voortaan weer beter kunnen beperken tot ‘stenen stapelen’. Het verminderen van sociale problemen in achterstandswijken is een opgave die veel doorzettingskracht en geduld zal vergen van bestuurders, professionals en bewoners.
Het is daarom zacht gezegd opvallend dat het SCP is verzocht om een evaluatie uit te voeren halverwege het krachtwijkenbeleid dat tien jaar zou duren, van 2006 tot 2016. Het is alsof een middelbare scholier halverwege de opleiding opeens eindexamen moet doen in een school die reeds is opgedoekt.
Bestuurders met lef
Naast bewoners met vertrouwen zijn ook bestuurders met lef nodig. Bestuurders die de schijnzekerheid van effectevaluaties afwijzen en die andere maatstaven durven hanteren om beleid te verantwoorden. Zij laten zich niet slachtofferen en durven te blijven investeren in achterstandswijken - de politieke tegenwind en publieke opinie ten spijt.
Het gaat om bestuurders van woningcorporaties en gemeenten. In het regeerakkoord van het kabinet-Rutte II staat immers dat woningcorporaties onder directe aansturing komen van gemeenten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft een adviescommissie onder leiding van Sybilla Dekker, voormalig minister van VROM, gevraagd te adviseren over de wijze waarop dit nader uitgewerkt kan worden. De commissie hecht er aan dat woningcorporaties hun taken kunnen uitvoeren die verband houden met de noodzakelijke en ook door de gemeente gewenste leefbaarheid in wijken. Onder de noemer van ‘wederkerig en verplichtend’ dringt de commissie er wel op aan dat woningcorporaties en gemeenten op een niet-vrijblijvende manier tot een prestatieovereenkomst kunnen komen.
Slim programma van interventies
Hoe kunnen zij per wijk of buurt komen tot gerichte prestatieovereenkomsten? Het verdient aanbeveling om te denken in termen van een slim programma van interventies. Een programma van interventies dat qua samenhang tussen die interventies en de volgorde waarin zij worden uitgevoerd, bijvoorbeeld is afgestemd op het vertrouwen in de buurt. Waar weinig vertrouwen is, zullen niet alleen meer maar ook andere typen interventies nodig zijn dan in buurten met een gunstiger uitgangspositie. Idealiter versterkt iedere volgende interventie de vertrouwenswinst waarin de voorgaande interventie heeft geresulteerd. Wanneer eenmaal met de juiste informatie de best mogelijk verantwoorde beleidsdoelen zijn gesteld, kunnen de verdere afspraken hierover niet vrijblijvend zijn.
Reijer Verwer promoveerde eind 2012 samen met Annemarijn Walberg aan de afdeling Strafrecht en Criminologie van de Rijksuniversiteit Groningen met het proefschrift: Een kwestie van vertrouwen. Werking en versterking van collectieve weerbaarheid in achterstandsbuurten. Het proefschrift kunt u als PDF bestand downloaden.
Literatuur
Conijn, J. (2013) Gemeenten en corporaties; de vrijblijvendheid voorbij. Wederkerig en verplichtend. Rapport van de VNG-adviescommissie Relatie gemeenten en woningcorporaties. Den Haag: Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Permentier, M., Kullberg, J. en L. van Noije (2013) Werk aan de wijk. Een quasi-experimentele evaluatie van het krachtwijkenbeleid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau
Verwer en Walberg (2012) Een kwestie van vertrouwen. Werking en versterking van collectieve weerbaarheid in achterstandsbuurten. Amsterdam: Pallas AUP