Het valt wel mee met het wantrouwen in achterstandsbuurten

Bewoners van oude, multi-etnische buurten zouden nauwelijks contact met elkaar hebben. Maar dat blijkt helemaal niet zo te zijn, ondervond Gwen van Eijk van de Universiteit van Amsterdam. Buurtbewoners hebben wel degelijk contact. Desondanks vormt de buurt niet de aangewezen plek voor het bevorderen van ‘overbruggende relaties’.  

Volgens de Amerikaanse politicoloog Robert Putnam voelen mensen zich ongemakkelijk te midden van mensen die ‘anders’ zijn. Op basis van die these verwachten we dat mensen die in multi-etnische buurten wonen minder relaties met hun buren hebben. Ook het onderzoek van Loïc Wacquant (2008) biedt redenen om pessimistisch te zijn: in buurten waaraan een negatieve reputatie kleeft – wat sterk samenhangt met de etnoraciale samenstelling – zouden bewoners zich distantiëren van hun medebuurtbewoners om zo afstand te nemen van het negatieve buurtstigma. Deze thesen zijn ook in de Nederlandse context relevant. De buurten die in de laatste decennia zijn ‘verkleurd’, staan vaak te boek als onveilig en onleefbaar. Daarnaast heerst het beeld dat hier de ‘sociale samenhang’ ontbreekt: bewoners gaan niet met elkaar om en al helemaal niet met hun etnisch-andere buurtgenoten.

Rotterdamse buurten
Is dat nu zo? Ik onderzocht dat onder 400 bewoners in drie Rotterdamse buurten: Hillesluis, Cool en Blijdorp. Hillesluis is een vooroorlogse achterstandsbuurt in Rotterdam-Zuid, is een van de veertig aandachtswijken en wordt momenteel geherstructureerd. 66 Procent van de bewoners had er in 2007 een niet-westerse achtergrond, 28 procent had een inkomen beneden de armoedegrens en de woningvoorraad bestaat voor 60 procent uit sociale huurwoningen. Blijdorp is in alle opzichten het tegenovergestelde: slechts 10 procent van de bewoners heeft een niet-westerse achtergrond, 7 procent heeft een inkomen beneden de armoedegrens. Cool, ten slotte, houdt op alle fronten het gemiddelde aan en is daarmee een echte gemengde buurt. Gelegen in het stadscentrum is het tegenwoordig, na investeringen van de gemeente (‘gentri-punctuur’), een aantrekkelijke en hippe buurt met een variëteit aan winkels en culturele voorzieningen om de hoek.

Netwerkgegevens
Als bewoners van een multi-etnische probleembuurt zich inderdaad terugtrekken uit het sociale leven, dan zouden we verwachten dat respondenten in Hillesluis minder vaak of minder burenrelaties onderhouden. De netwerkgegevens uit mijn onderzoek laten echter zien dat het percentage respondenten dat een buur als netwerklid noemt niet verschilt tussen de drie buurten. Gemiddeld heeft 59 procent van de respondenten op enige wijze hulp gehad van een buur, en dat percentage verschilt niet significant tussen de bewonersgroepen van de drie buurten. Gemiddeld noemen respondenten twee buren als netwerklid en ook daarin is nauwelijks verschil tussen de drie categorieën respondenten. Hoewel uit de interviews blijkt dat Hillesluisers culturele verschillen inderdaad vaker noemen wanneer zij praten over hun buren, komt dit niet tot uiting in de mate waarin zij daadwerkelijk relaties met hun buren onderhouden.

'Kopje suiker'
Is de buurt daarmee ook een geschikte plek om overbruggende relaties te stimuleren? Enerzijds kunnen verwachtingen van goed nabuurschap een reden zijn voor mensen om zich vriendelijk en behulpzaam op te stellen tegenover hun buren (Blokland 1998). Dat houdt tegelijk de persoonlijke relaties ook wat op een afstand; het is balanceren tussen vriendelijkheid en behulpzaamheid enerzijds en privacy anderzijds. ‘We lopen de deur niet bij elkaar plat’, maar voor een ‘kopje suiker’ of in geval van nood kunnen buren bij elkaar terecht. Behulpzaamheid (in uitzonderlijke gevallen en in situaties die niet veel vaardigheden en omgang vereisen zoals het verzorgen van post en planten tijdens vakanties) en vriendelijkheid (niet te verwarren met vriendschappelijkheid) zijn belangrijk in een goede burenrelatie. Maar op veel meer dan dat zitten de meeste mensen, ook in probleembuurten, niet te wachten.

Niet te veel eisen
Anderzijds, en dat is het voordeel van burenrelaties wanneer het gaat om overbruggende relaties, is het juist doordat mensen niet te veel eisen van de relaties met hun buren – zij hoeven geen vrienden te worden – ook mogelijk deze overbruggende relaties aan te gaan. Daarom hebben Hillesluisers niet minder vaak buren als netwerkleden dan Blijdorpers. Maar deze overbruggende relaties slechten niet vanzelfsprekend de gepercipieerde scheidslijnen tussen ‘wij’ en ‘zij’ en ‘oude’ en ‘nieuwe’ Nederlanders en het is dan ook de vraag of ze bijdragen aan meer structurele vormen van overbruggende relaties.

Op basis van mijn onderzoek stel ik dus vast dat de klachten van bewoners over ‘verkleuring’ van hun buurt niet noodzakelijk een maatstaf zijn voor de mate waarin zij relaties met hun buurtgenoten onderhouden. Dat is op zich goed nieuws: het valt misschien wel mee met het wantrouwen tegenover elkaar – als we dat afmeten aan werkelijke relaties in de buurt.

Verder kijken
Willen we echter tot structurele overbruggende relaties komen, dan moeten we verder kijken dan de buurt. Van de respondenten noemt 59 procent een buur als netwerklid, 41 procent noemt dus geen buur van wie men op enige wijze hulp heeft gehad. In de diepte-interviews komt naar voren dat dit niet noodzakelijk een teken is dat zij volstrekt geen contact onderhouden, maar deze contacten zijn nog minder intens of frequent dan burenrelaties doorgaans al zijn. Belangrijker is dat de buurt niet bindt: er is, om de Integratiebrief van voormalig minister Van der Laan te citeren, wel ‘ruimte voor verschil’, maar gepercipieerde scheidslijnen gebaseerd op vermeende culturele verschillen blijven in burenrelaties veelal op de voorgrond staan. De opgave is om na te denken over settings waarin verschillen op basis van etnische origine daadwerkelijk naar de achtergrond verschuiven en er structurele bruggen worden geslagen (RMO 2005).

Interetnische relaties op het werk of bij de muziekvereniging kunnen wel eens heel anders uitpakken vanwege de gedeelde activiteiten en interesses. In het kader van overbruggende relaties zou het dan ook zinvoller zijn om te zoeken naar settings die mensen aanspreken op wie ze zijn en wat ze doen in hun dagelijkse leven.

Gwen van Eijk is onderzoeker aan het Amsterdam Institute for Social Science Research en verbonden aan het onderzoeksprogramma Urban Studies van de Universiteit van Amsterdam. Voor haar proefschrift deed zij onderzoek naar buurtsegregatie, persoonlijke netwerken en ongelijkheid.


Noot
De data in Cool zijn in 2001 verzameld door Talja Blokland (Blokland 2004). De dataverzameling in Hillesluis en Blijdorp is gefinancierd door Onderzoeksinstituut OTB, Technische Universiteit Delft, en in 2007 en 2009 verzameld door mijzelf en een team studenten van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Voor meer informatie over de dataverzameling en analyse verwijs ik naar mijn proefschrift (Van Eijk 2010).

Literatuur:

• Blokland, T., Buren als bruggen? De betekenis van burenrelaties voor sociaal kapitaal in een Rotterdamse gemengde wijk. Sociale wetenschappen, 47, p. 31-48, 2004

• Blokland, T., Wat stadsbewoners bindt. Sociale relaties in een achterstandswijk. Kampen: Kok Agora, 1998

• Eijk, G. van, Unequal networks. Spatial segregation, relationships and inequality in the city. PhD thesis. Amsterdam: IOS Press, 2010

• Putnam, R.D., E Pluribus Unum: diversity and community in the twenty-first century. Scandinavian Political Studies, 30, p. 137-74, 2007

• RMO, Niet langer met de ruggen naar elkaar. Een advies over verbinden. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, 2005

• Wacquant, L., Urban outcasts. Towards a sociology of advanced marginality. Cambridge: Polity, 2008