Maakt Van Bijsterveld de voorschool wel beter?

Trouw opende woensdag met de kop ‘Niveau leidster voorschool moet omhoog’. Minister Marja van Bijsterveld trekt dit jaar 95 miljoen euro per jaar extra uit voor verbetering van de voor- en vroegschoolse educatie (VVE). Recentralisatie van de VVE wijst de minister af.

De verantwoordelijkheid voor de voor- en vroegschools educatie is een gedeelde: voor de voorschoolse fase (peuterspeelzalen en kinderopvang) ligt die bij de gemeenten en voor de vroegschoolse fase (kleutergroepen van basisscholen) bij de schoolbesturen. Uit het onderzoek van Geert Driessen blijkt dat ‘gemeenten, peuterspeelzalen, kinderopvang en scholen met veel overtuiging en enthousiasme werken om vorm te geven aan een kwalitatief goede VVE’. Ze hebben daarbij veel bereikt, maar, aldus de Nijmeegse onderzoeker, ‘er is op een aantal punten nog veel werk aan de winkel’.

Hij wijst met name op het ongewenste effect van de vrijheid die gemeenten en schoolbesturen hebben gekregen. Elk gemeente lijkt volgens Driessen het wiel opnieuw uit te willen vinden. Dit heeft geleid ‘tot een buitengewoon grote variatie in de uitvoering van het beleid’. Recentralisatie kan volgens Driessen ‘een belangrijke doelmatigheids- en kwaliteitsimpuls geven en stevige besparingen opleveren.’ Minister Van Bijsterveldt heeft al  aangegeven dat niet van plan te zijn. Haar woordvoerster liet in Trouw weten dat het ‘heil vooral wordt gezocht in betere leidsters’.

Veel gevraagd van leidsters voorschool
Op 15 november van het vorige jaar schreef bijzonder hoogleraar Opvoeding en onderwijs in de multiculturele samenleving aan de Universiteit Leiden Judi Mesman op deze site dat VVE ‘in potentie er aan kan bijdragen dat kinderen hun thuis opgelopen leerachterstanden (deels) inlopen’. Maar zo vervolgt zij: ‘Om dat te bewerkstelligen, wordt er veel gevraagd van de leidsters en pedagogische medewerkers van de voor- en vroegschoolse educatie. Beiden worden verondersteld de rol van ouders in zekere zin over te nemen; zij moeten met de kinderen praten en hen kleuren, letters en cijfers leren benoemen en herkennen. Ik heb echter moeten constateren dat leidsters en pedagogische medewerkers daartoe niet altijd voldoende geëquipeerd zijn. Op het Leidse instituut Pedagogische Wetenschappen zie ik regelmatig video-opnamen langskomen waarop medewerkers uit de kinderopvang zelf onvoldoende taalbeheersing etaleren. Ook uit onderzoek blijkt dat de taalvaardigheid van pedagogische medewerkers vaak te wensen overlaat. Dat is fnuikend, want het achterliggende idee van de voor- en vroegschoolse educatie is nu juist dat kinderen verbaal sterker worden.’

Opvallend is dat Mesman nu precies een jaar geleden een gesprek had met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de voor- en vroegschoolse educatie. De minister vroeg haar toen wat belangrijk is voor de omgang met kinderen in VVE-groepen en of daar, in de opleiding tot pedagogisch medewerker, voldoende aandacht aan wordt besteed. ‘Ik heb toen gepleit voor een aparte en volledige beroepsopleiding voor het werken met jonge kinderen waarbij het accent ligt op cognitieve vaardigheden en op bejegening’.

Volgens het artikel in Trouw wil de minister ‘dat er meer mensen met een hbo-opleiding in de voorschool aan het werk gaan, naast de leidsters met een mbo-diploma die nu het werk doen’. Dat lijkt een stap in de goede richting, maar Judi Mesman wees er in haar artikel met nadruk op dat opleiding en methoden belangrijk zijn maar dat het er ook vooral om gaat ‘dat de leidster of pedagogische medewerker de hele dag door een stimulerende en uitnodigende houding moet hebben. Het heeft weinig zin als je een uurtje heel precies volgens een bepaalde methode werkt en de rest van de ochtend nauwelijks of niet adequaat reageert als een kind wat zegt, geen dingen benoemt waarmee het kind bezig is.’

Voor wie is de voorschool?
Tot slot is er nog de kwestie van de doelgroep van de voor- en vroegschoolse educatie. Driessen wijst er in zijn artikel op dat VVE ‘oorspronkelijk is ontwikkeld voor kinderen uit lagere sociaaleconomische milieus’. Maar, zo schrijft hij: ‘In een aantal gemeenten is die doelgroep uitgebreid met kinderen met sociaal-medische problematiek en met kinderen van ouders met sociaalpsychiatrische problemen’. De vraag is of het idee dat de minister in Trouw oppert dat er ‘meer mensen met een hbo-opleiding in de voorschool aan het werk gaan naast de leidsters met een mbo-diploma die nu het werk doen’ voldoende soelaas biedt. Immers om tot een adequate uitvoering van VVE te komen, moet er volgens Driessen en Mesman eerst overeenstemming zijn over de kwalificaties van de leidsters die het moeten uitvoeren. Wat moeten zij kunnen en vooral voor wie? Op welke doelgroep is de voor- en vroegschoolse educatie nu eigenlijk gericht?

Te veel kinderen komen het basisonderwijs in met grote ontwikkelingsachterstanden. Minister Van Bijsterveld zegt in Trouw dat ze er ernaar streeft dat in 2015 ‘kinderen niet langer met taalachterstanden aan de basisschool beginnen.’ Een nobel streven maar daar is meer voor nodig dan 95 miljoen extra voor betere peuterleidsters.

Dit artikel is geschreven door de redactie.