Arbeidsre-integratie kan beter, door te leren

De re-integratie naar betaald werk kan beter, maar hoe? Leren van onderzoek, zo laat een meerjarig onderzoek zien. Daarmee krijgen we oog voor het belang van maatwerk en het vroegtijdig betrekken van werkgevers. Verwetenschappelijking van de sector is echter niet eenvoudig.

Het meerjarige onderzoeksprogramma Re-integratie Verbeteronderzoek (RVO) laat zien dat de groep mensen met een uitkering een grote variëteit kent: allochtone jongeren die vroegtijdig hun opleiding staken, langdurig bijstandsgerechtigden waaronder alleenstaande moeders, allochtonen die niet behoren tot de ‘grote vier’ van etnische minderheden en oudere autochtonen. Denk ook aan gedeeltelijk arbeidsongeschikten en chronisch zieke mensen.

Reactiveringprogramma’s vereisen dan ook maatwerk, zo laat het RVO zien. Dat is bijvoorbeeld te zien in het onderzoek naar gedeeltelijk arbeidsongeschikten[i]. Politici noch arbeidsdeskundigen realiseren zich wat het betekent om arbeidsongeschikt te worden verklaard. Zo’n vonnis luidt een rouwproces in van ontkenning, verzet, acceptatie en berusting. Het duurt lang voordat een ‘afgeschreven’ werknemer een nieuwe invulling kan geven aan zijn leven. Deze werknemers voelen zich vaak onbegrepen door het UWV. Ze moeten vechten voor de erkenning van hun problematiek (helaas maken verzekeringsartsen nog wel eens een onjuiste inschatting) én knokken voor de erkenning van wat ze nog wél kunnen. De goede afloop van deze strijd is daarbij vooral afhankelijk van het initiatief van de betrokkenen zelf. Want het UWV verwacht dat mensen zelf de regie houden en dat is niet iedereen gegeven.

Ook uit het onderzoek[ii] naar patiënten met een chronische aandoening (zoals kanker of aanhoudende vermoeidheidsklachten) blijkt het belang van individueel maatwerk. Vroegtijdige informatievoorziening en een gespecialiseerde re-integratiecoach (bijvoorbeeld op het terrein van kanker), kunnen patiënten helpen om bij hun werk betrokken te blijven of daar geleidelijk weer naar terug te keren. Daarbij is van groot belang dat werkgevers eerder en meer betrokken zijn bij het re-integratieproces. Met de huidige wetgeving kunnen zij zich nog afwachtend of zelfs afwijzend opstellen, ook als werknemers graag (weer) willen werken. Zieke werknemers zijn op die manier  afhankelijk van de willekeur en goede wil van hun werkgever of leidinggevende. Een consistent begeleidingstraject door experts en in samenwerking met de consulent of bedrijfsarts tijdens het behandelproces zou veel leed en verlies aan arbeidscapaciteit kunnen voorkomen.

Ontbrekende schakels blootleggen

Behalve het belang van maatwerk legt het onderzoeksprogramma ook de gaten bloot die tussen de verschillende institutionele omgevingen van mensen met een uitkering vallen. Iets waar niet alleen zieke werknemers tegenaan lopen, maar ook andere uitkeringsgerechtigden. Allochtone jongeren zijn gebaat bij goede contacten tussen hun ouders (of oudere broers of zussen) en de school. Goede beroepskeuzevoorlichting (vanwege het ontbreken van rolmodellen) en stageplaatsen die de schakel tussen school en werk vormen, zijn cruciaal voor hen. Nog te vaak worden allochtone jongeren geweerd op basis van hun etniciteit, of omdat ze minder vaardig zijn in de tegenwoordig zo belangrijke geachte ‘soft skills’. Intermediairs die bruggen slaan tussen de verschillende institutionele omgevingen kunnen hier veel betekenen. Datzelfde geldt voor langdurig bijstandsafhankelijken.

Rol voor het UWV: nog veel te winnen

Uit de verschillende onderzoeksprojecten van het programma blijkt dat er binnen het UWV nog veel te winnen valt. Verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen moeten in de omgang met zieke werknemers meer oog krijgen voor de sociale omgeving van hun cliënten. Verzekeringsartsen dienen niet alleen goed geïnformeerd te zijn over de medische dossiers, ze zouden ook contact moeten opnemen met medische behandelaars én met de werkgever of de bedrijfsarts. Ze moeten dat niet aan de cliënt overlaten, want veel cliënten zijn daar zelf niet toe in staat, juist omdat ze arbeidsongeschiktheid zijn. Teveel cliënten verdwalen in de complexe en ondoorzichtige structuur van het UWV en de uitkeringsregelingen.

Samenwerking UWV met andere partijen

Uit het onderzoek naar de samenwerking tussen het UWV met werkgevers, de gemeenten en de re-integratiebedrijven[iii] blijkt dat arbeidsre-integratie gekenmerkt wordt door specialisatie en fragmentatie. Er bestaan geen eenduidige doelen en de doelen van verschillende spelers lopen niet parallel. Zo worden het UWV en de sociale dienst niet afgerekend op een gemeenschappelijk resultaat: het aantal mensen dat begeleid wordt naar de arbeidsmarkt.

Samenwerking tussen de gemeenten (verantwoordelijk voor de WWB) en het UWV (WW en de WIA) komt moeizaam tot stand. Er zijn geen gedeelde ICT-systemen en er worden geen inzichten gedeeld in ontwikkelingen van de regionale arbeidsmarkt. Bovendien verstoren gemeentelijke herindelingen en continue reorganisaties van het UWV de opbouw van duurzame contacten met de regionale arbeidsmarkt. Terwijl ook op dit niveau geldt: de keten is niet sterker dan haar zwakste schakel.

Gebrek aan theoretische kennis en professionalisering

Het ontbreken van theoretische kennis over re-integratie speelt alle actoren parten. Een probleem is dat het werkdomein nog zo jong is. Er is van alles geprobeerd, maar veel kennis zit in het hoofd van de uitvoerders en is niet neergeslagen in theorievorming. Het gevolg is dat het systeem niet snel leert. De gebrekkige professionalisering leidt ertoe dat goede bedoelingen zich niet altijd in goede resultaten vertalen.

Dat moet veranderen. Het Hugo Sinzheimer instituut heeft daartoe een aanzet gegeven, door de ontwikkeling van een theoretisch kader ten behoeve van de evaluatie van verschillende re-integratie interventies. Dit onderzoek heeft veel inzichten opgeleverd in de ‘black box’ van re-integratie die kunnen bijdragen aan de professionalisering van de sector.

Scholing en beroepsvereniging zijn nodig

Werknemers in de re-integratiesector hebben specifieke bijscholing nodig zodat zij systematischer kunnen werken aan het verbeteren van procedures, en het onderhouden van de externe contacten ten behoeve van de cliënten. Ook moet er een beroepsvereniging komen die een overzicht van effectieve interventies opbouwt. De betrokkenen op de re-integratiemarkt moeten verplicht worden daar aan bij te dragen en laten testen of hun interventie werkt. Zo bleek uit een van de onderzoeksprojecten dat langdurig vermoeide mensen meer gebaat waren bij lichamelijke activiteit en het anders labelen van hun klachten, dan bij ontspanning. Zeventig tot tachtig procent ging weer aan het werk, een onverwacht hoog aantal.

Formele scholing en meer professionaliteit moeten de re-integratiemarkt transparant en efficiënt maken. Deze is nog te vaak gesloten en oncontroleerbaar. De grootste re-integratiebedrijven werken nu mee aan een vervolgonderzoek. Ze willen graag horen wat er verkeerd gaat en wat beter kan. Toch zijn er ook nog re-integratiebedrijven die de deur gesloten houden en weigeren kennis te delen. Bij zulke bedrijven zouden het UWV en de gemeenten geen cliënten meer moeten onderbrengen.

Arbeidsre-integratie als lerende sector

Twee ontwikkelingen bemoeilijken de broodnodige verwetenschappelijking. Ten eerste de continue reorganisaties van en bezuinigingen in de sector. De voorgenomen - maar nu ter discussie staande - samenvoeging van de WWB, WSW en Wajong kan opnieuw leiden tot veel bureaucratische en organisatorische hervormingen die medewerkers van hun eigenlijke werk en de mogelijkheid tot professionalisering afhouden. De sector heeft een beleidsluwe periode nodig waarin aan een gemeenschappelijk doel gewerkt kan worden, en het belang van de re-integratie van cliënten centraal komt te staan.

Het tweede probleem is dat er geen continue onderzoeklijn is op het gebied van re-integratie en dat verworven kennis niet kan worden geïmplementeerd en/of worden verdiept. Er ontbreken namelijk structurele financieringsmogelijkheden en een stabiele infrastructuur voor doorlopend onderzoek. Zo wordt veel waardevolle kennis niet benut of gaat verloren.

Re-integratie zou een lerende sector moeten worden, in afstemming met én gevoed door wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van interventies en naar theorieën die richting en structuur kunnen geven aan het professionele handelen. Het RVO was een goede en waardevolle stap in die richting.

De auteurs Dr. Els Sol (programmaleider), Prof. Dr. Trudie Knijn en Prof. Dr. Monique Frings-Dresen gaven leiding aan het Re-integratie Verbeteronderzoek (RVO), een meerjarig onderzoeksprogramma dat liep van 2007 tot 2012 en werd gefinancierd door de Stichting Instituut Gak.

Het programma werd uitgevoerd door het Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid van het Academisch Medisch Centrum (AMC) te Amsterdam, het Hugo Sinzheimer Instituut van de Universiteit van Amsterdam en de onderzoeksgroep SOPINS van Algemene Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht.


[i] Onderzoek werd gedaan door SOPINS

[ii] Onderzoek van het Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid

[iii] Onderzoek door het Hugo Sinzheimer Instituut