De gevaarlijke belofte van burgerschap 2.0.

Zelforganisatie is een inspirerend ideaal, maar we moeten wel realistisch blijven. Wie inzet op zelforganisatie, tekent ook voor segregatie en ongelijkheid. Dat laat ons een paar keuzes.

We willen wel een rechtvaardige samenleving maar onze idealen over collectieve welvaart zijn verzand in bureaucratie of werden door privatisering tot koopwaar gemaakt. In dit vacuüm doemt het ideaal van vrijwillige samenwerking op: burgerschap 2.0. Online platforms als Wikipedia dienen als voorbeeld voor deze nieuwe ethiek van samenwerking die de dwang van de staat en de tucht van de markt overbodig maken. Voor contemporaine burgerschapsdenkers  tonen zulke open en collaboratieve platforms (OCPs) hoe je door individuele ontplooiing vorm kunt geven aan de publieke zaak.

Die beloftes vormen een zuurstof van inspiratie in een samenleving die snakt naar nieuwe manieren om het publieke domein, en dus ook de stad, vorm te geven. Maar juist in die wanhopige zucht schuilt het gevaar dat OCPs verworden tot een projectie van verlangen in plaats van een realistisch en rechtvaardig model voor stedelijke ontwikkeling.

Zelforganisatie kan leiden tot segregatie en ongelijkheid

Zelforganisatie is een zeer ongelijkmatig proces en problematisch als middel om sociale problemen op te lossen. Waar sociale problemen bestaan, is de capaciteit tot zelforganisatie in de regel juist zwak ontwikkeld. Een concreet voorbeeld. De bewoners van de Dichterlijke Vrijheid in het Rotterdamse Spangen konden hun ‘kluswoningen’ gratis betrekken op voorwaarde dat zij individueel investeerden en zichzelf collectief organiseerden. Daar slaagden deze relatief welgestelde en ondernemende bewoners, veelal uit de creatieve klasse met een stevig netwerk, goed in. En dat werd beloond:  deze interessante en innovatieve bewoners kregen gratis huizen en subsidies voor buurtontwikkeling (Sparenberg, 2012).

Dat was anders aan het Piet Paaltjesplein even verderop. Daar wonen mensen die werken als buschauffeur, secretaresse of verkoper. Hun inkomen is misschien niet veel lager, maar ze moeten vooral, zoals ze zelf zeggen, ‘hard werken’. Er blijft geen tijd en energie over om zich collectief te organiseren (Sorgen, 2012). Hun woonomgeving is, heel anders dan bij de Dichterlijke Vrijheid, geen collectief project waarvoor ze erkenning en middelen krijgen. Het is meer een ijle zone waardoor zij zich belast voelen, met ergernissen over de parkeergarage, straatvuil en hangjongeren. Het inzetten op zelforganisatie in Spangen leverde dus gunstige effecten op maar niet overal.

Dit voorbeeld illustreert een breder patroon:  zodra wordt ingezet op zelforganisatie, wordt de ongelijkheid tussen gemeenschappen met en zonder zelforganiserend vermogen vergroot. Mensen die moeite hebben zichzelf te organiseren worden benadeeld. Omgekeerd zijn de mensen die daar minder moeite mee hebben in het voordeel. We kunnen vergelijkbare effecten verwachten als het gaat om zelforganiserende netwerken die worden ingezet voor zorg, arbeid, onderwijs of cultuur.

Waar de overheidsbureaucratie door standaardisatie een gelijkmatig aanbod kan creëren, zal zelforganisatie leiden tot een ongelijke ontwikkeling. Als de overheid bijvoorbeeld geen bibliotheken (musea, zorgcentra, enzovoorts) verzorgt maar dit overlaat aan burgerinitiatieven, zullen ouders met een hoge opleiding, sterke netwerken en goede contacten met de overheid er wel in slagen om een voorziening te creëren voor hun kinderen. Maar ouders zonder die verworvenheden raken nog verder achterop, om nog maar te zwijgen van hun kinderen.

Virtuele versus fysieke ruimte

Deze grilligheid van zelforganisatie is op internet niet echt een probleem. Daar kiezen we ervoor (we doen dat zelfs by default dankzij ons eigen zoekgedrag en de algoritmes die ons daarbij sturen) om vooral deelgenoot te worden van geslaagde initiatieven. De talloze mislukkingen die in een donker hoekje van het web een stille dood stierven, zien we niet en missen we niet. In de virtuele ruimte hebben we immers genoeg aan één goed product,  omdat iedereen met een internetverbinding er toegang toe heeft. Het gebruik zorgt eerder voor een uitbreiding en verbetering van het aanbod dan het verteren ervan.

In de stad ligt dat anders. In de fysieke ruimte speelt afstand wel een rol en leidt gebruik wel tot het verbruiken van het aanbod. Een geslaagde bibliotheek levert een bijdrage aan één buurt. Als de overheid deze bibliotheken (musea, zorgcentra, enzovoorts) verzorgt, maar slechts OCPs faciliteert, zullen bibliotheken vooral gerealiseerd worden in buurten waar kinderen al veel van huis meekrijgen.

Online blijken OCPs bovendien sterk te steunen op slechts enkele deelnemers. Bij Wikipedia is bijvoorbeeld een fractie van de redacteuren verantwoordelijkheid voor het merendeel van de edits. Meer in het algemeen lijken in open omgevingen waar mensen uit vrije wil kiezen of zij iets aanklikken of ergens aan meedoen, extreem ongelijke verdelingen te ontstaan. Bij deze zogenaamde machtsverdelingen ontvangt een fractie van de eenheden (bijvoorbeeld websites of personen) een zeer groot aandeel van het totaal (bijvoorbeeld hyperlinks of inkomen). Blijkbaar leidt zelforganisatie niet tot een gelijkmatige verdeling maar juist tot een extreme scheefheid.

Ook hier geldt dat op het internet machtsverdelingen niet echt een probleem zijn. Maar als binnen een stad slechts op een paar plekken een enorme energie loskomt – zoals we zouden verwachten wanneer er echt sprake zou zijn van zelforganisatie, dus zonder dat overheid aanstuurt of bijstuurt – dan blijft dus de rest van de stad verstoken van die voorzieningen.

Zelforganisatie bevorderen

Het is belangrijk om tot ons door te laten dringen dat zelforganisatie en ongelijkheid hand in hand gaan, juist omdat participatie, burgerkracht en netwerken vaak gezien worden als oplossing voor problemen en ongelijkheid. De Wmo, Welzijn Nieuwe Stijl en de populaire bewonersbedrijven en trusts zijn alle meer of mindere gebaseerd op het idee dat de overheid aan moet sluiten bij zelforganisatie. Om een bewonersbedrijf (of elke andere vorm van OCPs in de fysieke ruimte) goed te laten functioneren zijn competente bestuursleden en toegewijde vrijwilligers nodig. Ze hebben sterke verbanden (strong ties) nodig om taken te coördineren en voor de lange termijn te plannen. Ze moeten bovendien diverse groepen met elkaar verbinden via zwakke verbanden (weak ties) en waar nodig conflicten beslechten.

Een sterke zelforganisatie met robuuste en stabiele netwerken is de uitzondering, vluchtige en kwetsbare initiatieven de regel. Dat hoeft geen principieel bezwaar te zijn tegen zelforganisatie. We kunnen accepteren dat ongelijkheid en falen erbij horen. Net als dat we in de economie het normaal vinden dat veel ondernemers failliet gaan na korte tijd, kunnen we accepteren dat zelforganisatie op veel plekke niet zal voorzien in essentiële behoeftes. Maar komt de zelfkant van zelforganisatie echt in beeld?

Nee. De meeste politieke en bestuurlijke aandacht gaat naar de succesverhalen terwijl de net zo interessante mislukkingen grotendeels buiten beeld blijven. Die selectieve aandacht voor succesverhalen is een variatie op het proces van preferential attachment (wie veel heeft, krijgt meer) dat aan veel machtsverdelingen ten grondslag ligt. Consultants, ambtenaren en professionals dragen dan een als burgerkracht verkleed overheidsbeleid uit. Het vliegwiel van de zelforganisatie verwordt tot rookscherm wanneer de overheid selectief bepaalde initiatieven overlaadt met subsidie, erkenning en steun om vervolgens diezelfde overheidsgeïnitieerde initiatieven te beschouwen als bewijs dat zelforganisatie werkt.

In de praktijk willen we wel de authenticiteit, spontaniteit en de energie van zelforganisatie maar accepteren we niet de grilligheid en ongelijkheid die eruit voortkomen. Een manier om zelforganisatie toch in te zetten als oplossing voor sociale problemen, is om het juist te bevorderen wanneer mensen er zelf niet goed toe in staat zijn zodat ze zichzelf alsnog organiseren en daarvan de vruchten plukken. Dat is in theorie een goed idee, omdat gelijkheid en zelforganisatie zo met elkaar in evenwicht worden gebracht.

Onderzoek van Imrat Verhoeven en Evelien Tonkens laat zien dat de investeringen in participatie in het kader van de wijkaanpak voor een groot deel ten goede komen aan mensen in lastige situaties die daardoor net het nodige duwtje krijgen om zichzelf te organiseren (Verhoeven en Tonkens, 2011). Eigen onderzoek naar het beleidsprogramma Mensen Maken de Stad in Rotterdam wees ook uit dat steun vanuit het opbouwwerk net het verschil kan maken voor buurtbewoners die collectieve verantwoordelijkheid willen nemen voor een gebied dat dreigt af te glijden (Uitermark en Duyvendak, 2006). Maatjesprojecten zijn een ander voorbeeld. Er zit wat in: als zelforganiserend vermogen belangrijker wordt, moeten de uitwassen van ongelijkheid ervan worden tegengaan door juist daar te investeren waar weinig zelforganiserend vermogen is.

Maar ook daar kleeft een nadeel aan. Zelforganisatie is immers zo inspirerend omdat het ongedwongen en spontaan is. Als zelforganisatie van bovenaf wordt georganiseerd, verdwijnen die positieve aspecten. Zelforganisatie wordt dan een opdracht voor professionals en ambtenaren die een gegeven hoeveelheid middelen en tijd ter beschikking moeten stellen aan burgerinitiatieven, participatie en zelforganisatie. Dit is een omdraaiing van de logica van zelforganisatie: wat als burgerinitiatief wordt opgevoerd is in feite een overheidsopdracht, compleet met alle kosten, standaardisatie en institutionele belangen die daarbij horen.

Keuzes maken

Zelforganisatie is inspirerend. Mensen die bottom-up hun omgeving vormgeven, initiatieven nemen en oplossingen zoeken – het klinkt en is een stuk spannender dan een centraal bedacht plan over hoe steden en samenlevingen moeten worden ingericht. Wie echter inzet op zelforganisatie, tekent voor segregatie en ongelijkheid. Dat laat ons een paar keuzes.

Ten eerste kunnen we net doen alsof er geen keuze is door te pretenderen dat met zelforganisatie kan worden bereikt wat de staatsbureaucratie eerder deed. Om dit vol te houden is een selectieve blindheid nodig waarbij de overheid vooral ‘zelforganisatie’ omarmt die dankzij diezelfde overheid succesvol is. Veel moeite zal het trouwens niet kosten om die blindheid vol te houden, want mislukte projecten vragen per definitie weinig aandacht en als ze dat wel doen kan altijd voldaan worden verwezen naar de incidentele succesverhalen.

Ten tweede kan de overheid zich richten op waar zij goed in is, namelijk standaardiseren en nivelleren. Dat vereist dan een einde aan het geflirt met het spannende maar voor de overheid per definitie onbereikbare ideaal van de zelforganisatie. Dat vraagt om een zelfbeheersing die de overheid waarschijnlijk niet op kan brengen maar het zou wel verfrissend zijn als politici en bestuurders enkel spraken over wat zij doen in het algemeen belang en het burgerinitiatief aan de burgers laten. Het zou zomaar kunnen dat zelforganisatie pas echt gaat bloeien als de overheid er niet continue op probeert te sturen. Ten derde kan de overheid erkennen dat zelforganisatie grillig en ongelijk is maar er toch op inzetten door zelforganisatie juist daar te bevorderen waar het moeilijk van de grond komt. Deze laatste mogelijkheid perverteert de essentie van zelforganisatie maar het alternatief is het opgeven van sociale gelijkheid.

Justus Uitermark is professor Samenlevingsopbouw aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Dit is een verkorte versie van een essay t.b.v. RLI-rapport ‘De toekomst van de stad’

Literatuur

Fainstein, S. (2010). The Just City. Ithaca, NY, Cornell University Press.

Johnson, S. (2002). Emergence: the Connected Lives of Ants, Brains, Cities, and Software. New York, Simon & Schuster.

Putnam, R. (1993). Making democracy work. Civic traditions in modern Italy. Princeton, NJ, Princeton University Press.

Putnam, R. (2007). "E pluribus unum: diversity and community in the twenty-first century." Scandinavian Political Studies 30(2): 137-174.

Sorgen, M. (2012). De prijs van hard werken. Een casestudy naar gemeenschapsvorming na gentrification in het nieuwbouwproject Rhijnvis Feith in Spangen, Rotterdam. Rotterdam, Masterscriptie Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid, Erasmus Universiteit Rotterdam.

Sparenberg, S. (2012). Gemeenschapsvorming na gentrification. Een creatieve onderneming in Spangen. Rotterdam, Masterscriptie Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid, Erasmus Universiteit Rotterdam.

Uitermark, J. and J. W. Duyvendak (2006). Ruimte maken voor straatburgerschap. Rotterdam, Projectbureau Sociale Integratie.

Verhoeven, I. and E. Tonkens (2011). Bewonersinitiatieven: proeftuin voor partnerschap tussen burgers en overheid. Amsterdam, Pallas.

 

Dit artikel is 4009 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (25)

  1. Makers En Doeners MvGinneken Ik heb hem helemaal gelezen. De stelligheid van de uitspraken maken het stuk zeer discutabel. Inhoudelijk worden er voorbeelden gegeven die vervolgens langs een lat gelegd worden van de maatschappelijke middenkader die dit gebied en de vruchten van de geboden vrijheid (volgens de schrijver en volgens mij ook) claimt. Wat helemaal niet meegenomen wordt is dat de groepen die aan marge van de samenleving leven zelf organiserend vermogen hebben. En zonder die stortvloed aan professionals (wat in het laatste gedeelte ook werd aangekaart) zelf de regie kunnen pakken. Het ontbreek ze aan de ruimte. De overvloed aan projecten die er nu zijn, zijn bijna allemaal(ongeveer 70 %) door welzijn en bestuurders geïnitieerd en gepresenteerd als zelforganisatie. Dus niet verankerd in de wijk/buurt gemeenschap. Vind je het gek dat het dan niet voldoet aan de eisen. Ik niet. Zei een burger die uit de ongelijke hoek komt en opbokst tegen de betaalde zelforganisatie organiseerders. Ik en mijn wijkgenoten kunnen het en zijn juist gericht op een strijd TEGEN segregatie. Ergo deze spierballentaal in dit stuk herken ik maar marginaal. Alleen het laatste deel klopt naar mijn waarneming en ervaring.

  2. M. van Ginneken,

    Ik geloof dat ik het sentiment goed kan begrijpen maar toch kan ik de reactie niet helemaal plaatsen. Ik zie geen spierballentaal en ik geloof niet dat ik voorbeelden langs de lat van het maatschappelijk middenkader leg.

    We zijn het erover eens dat veel van wat voor zelforganisatie doorgaat eigenlijk door professionals wordt georganiseerd. Ook zijn we het erover eens dat die projecten vaak niet in de wijk verankerd zijn. Ik zie ook, bijvoorbeeld bij de organisatie Assadaaka in de Amsterdamse Indische Buurt, dat vrijwilligers vaak het leven zuur wordt gemaakt door bestuurders en welzijnsorganisaties (die, om het erger te maken, doen alsof ze de initiatieven omarmen). Dit zijn kwalijke zaken die ik herken, maar ze stonden niet centraal in dit stuk (trouwens wel in een ander stuk: http://www.justusuitermark.nl/files/uitermark-vanbeek-participatie-2010.doc)

    Kunnen bewoners zelf regie pakken? Ja, dat kan. En waar ze dat doen, zou de overheid ruimte moeten bieden. Maar ik schat de kans hoog in dat veel dingen niet door burgers worden opgepakt en uitgevoerd om redenen die genoemd worden in het stuk. Ik wil burgerinitiatieven tot bloei laten komen en graag ook onderzoeken waarom sommige initiatieven niet slagen en andere wel. Daar weten we veel te weinig over.

    Tegelijkertijd wil ik waarschuwen dat we niet ervan moeten uitgaan dat burgerinitiatieven vanzelf slagen als er geen professionals bij betrokken zijn. Burgers creëren niet vanzelf hun eigen voorzieningen als de overheid terugtreedt. Per definitie is zelforganisatie niet iets waar je als overheid of samenleving op kan rekenen.

  3. In grote lijnen kan ik me helemaal vinden in de analyse van Justus Uitermark: de wenselijke vormen van zelforganisatie komt niet altijd vanzelf tot stand. Daarvoor moeten specifieke voorwaarden aanwezig zijn. Juist in krachtwijken en andere kwetsbare leefomgevingen zijn die voorwaarden meestal niet vervuld, deels door overbelasting van bewoners die met te veel problemen tegelijk worstelen, deels door het ontbreken van de juiste impulsen (te weinig impulsen of verkeerde impulsen als de Douwe Egberts-burendag die bewoners alleen maar het gevoel geven dat ze tekortschieten omdat ze geen koffie met hun buren drinken).

    Maar wat ik als beginnend docent/onderzoeker aan het hoger sociaal-agogisch onderwijs niet begrijp, is waarom professionele ondersteuning van burgerinitiatieven noodzakelijk tot overname van burgerinitiatief en -regie zou moeten leiden. Helaas worden sociale interventies nog te vaak top-down als instrumenten door overheden ingezet. Maar vanuit Welzijn Nieuwe Stijl en Burgerkracht zijn professionals nu toch juist op zoek naar interventies die burgers in hun kracht zetten zonder het initiatief en de regie van hen over te nemen? Dat is een hachelijke onderneming, want het mislukt vaak, maar waarom zouden we de ambitie opgeven?

    Hoog tijd dat we de succesverhalen en mislukkingen eens vertalen in methodiekbeschrijvingen die sociale professionals niet in een keurslijf dwingen, maar een methodisch kader bieden voor het maken van agogische afwegingen in de opeenvolgende fasen van zelforganisatie. Daarbij hoeven we niet bij nul te beginnen, want we kunnen ‘shoppen’ uit beproefde opbouwwerkmethodieken als de presentiebenadering, ABCD-methode, Oasis-game, Thuis op straat, Communities that Care, Opzoomeracties, Mensen Maken de Stad en Straatcoaching. Wie denkt er mee?

  4. Voor mij is het betoog van Justus Uitermark vooral relevant waar hij wijst op het gevaar van een toenemende maatschappelijke segregatie in het sociale domein tussen een maatschappelijke middenlaag, die het coöperatieve denken succesvol omhelst, en bevolkingsgroepen die op basis van hun kwetsbare sociaal-economische positie de tijd en vaardigheden missen om ‘baas in eigen buurt’ te worden.
    Concreet: in het kader van de WMO/AWBZ transitie in mijn stad, wordt formeel ruim baan gegeven aan de participatie van burgernetwerken. Sterker nog, met een verwachte krimp van zo’n 40% in de welzijn+zorg subsidies is de actieve participatie van der burger onmisbaar, zeker in buurten, waar bijvoorbeeld door vergrijzing een dreigend isolement van veel bewoners aan de orde is. Om echter zicht te krijgen op bestaande – vaak informele- netwerken is de gedetailleerde kennis nodig van professionals als opbouwwerkers. Deze zijn inmiddels grotendeels ontslagen ‘omdat ze boventallig’ zijn. De te formeren wijkteams gaan het stellen met enorme kennislacunes. Daarmee verwordt de discussie over de factor burgerkracht en burgerbetrokkenheid (WRR) tot een louter ideologisch verhaal, dat onvoldoende wordt gecoverd door basispraktijken in de kwetsbare buurten
    Dat neemt niet weg dat de tendens dat burgers die zich gaan organiseren in coöperaties waarin productie en consumptie in eigen beheer wordt georganiseerd, een bindend element kunnen worden in de samenhang en cohesie van de buurt. Bovendien vormt het een inspirerende reactie op regulering, bureaucratie en monopolisme van grote bedrijven.
    Het mag echter niet verworden tot het nieuwe beleidsspeeltje van politici, die nu al staan te dringen, om de laatste ‘good practices’ van recente congressen
    breed te etaleren, als de grote rechtvaardiging van de sloop van noodzakelijke basisvoorzieningen in die wijken, waar het coöperatieve denken nog niet geworteld is in de hoofden van mensen die fulltime bezig zijn dat hoofd boven water te houden.
    Daarom, tenminste als ik de strekking van zijn analyse goed begrepen heb, ben ik
    blij met het artikel van Justus Uitermark.
    Daan Vosskuhler
    Stichting BottomUp Onderzoek en Advies

  5. Goed verhaal, met een paar rake waarschuwingen! Het maakt vooral duidelijk dat we ons niet moeten blind staren op de succesverhalen en dat de overheid de neiging heeft er schaamteloos misbruik van te maken. Laat inderdaad zo gauw mogelijk de ‘zelfkant van de zelforganisatie’ maar eens in beeld komen. Mooie taak voor de leerstoel?

    Maar omdat tegenspraak ons verder brengt, wil ik ook wat kanttekeningen plaatsen.

    1. Natuurlijk is het een probleem dat zelforganisatie niet zo makkelijk wortel schiet bij de mensen voor wie je het zou willen: de ‘buschauffeurs’ van Justus. Toch gaat de stelling me te ver, dat zij door zelforganisatie van de creatieve klasse worden ‘benadeeld’. Dat nadeel is relatief. Mooie historische parallel: de hele sociale zekerheid en de volkshuisvestingssector kwamen einde 19de eeuw voort uit de relatief welgestelde delen van de arbeidersklasse, niet uit de onderklasse. Goed dat er destijds geen professor samenlevingsopbouw was die waarschuwde voor de ‘gevaarlijke belofte’ van de arbeiderszelforganisatie omdat die het proletariaat zou benadelen.

    2. Justus lijkt uit te gaan van de tegenstelling overheid (=gelijkheid) versus zelforganisatie (=segregatie en ongelijkheid). Het is onmiskenbaar dat een bepaald type overheid in bepaalde landen meer gelijkheid heeft gebracht door een verzorgingsstaat te vestigen. Toch blijkt uit de SCP-onderzoeken naar het ‘Profijt van de overheid’ dat middenklassen en hogere klassen al jarenlang meer baat hebben van de overheid dan anderen. Ook de overheid produceert dus ongelijkheid. Daar staat tegenover dat er ook veel voorbeel-den zijn van zelforganisaties met gelijkheid als doel en effect, met name in de welzijnssector.

    3. Justus lijkt alleen zuivere zelforganisatie zelforganisatie te willen noemen. Uit theoretisch oogpunt terecht, maar in de praktijk een rariteit. Ik zie dan ook veel pleidooien aan de overheid om aan te sluiten bij burgerkracht, maar gelukkig zelden pleidooien om burgerkracht een vervanging te laten zijn van de overheid. De derde optie die hij noemt – inzetten op zelforganisatie door deze juist daar te bevorderen waar ze moeilijk van de grond komt – zal niet zo snel leiden tot ‘pervertering’ van de essentie.

  6. Nieuwe oplossingen sluiten bestaande oplossingen niet uit. Andersom ook niet trouwens. Het eindresultaat is juist dat het palet aan oplossingen groter wordt. De kunst is om op het juiste moment de juiste oplossingen op de juiste manier in te zetten. Dat vraagt om balans, om een glijdende schaal.

    Eind november komt mijn nieuwe boek uit over de overheid in de netwerksamenleving: “Wij, de overheid”, gratis te bestellen en downloaden op http://boek.ambtenaar20.nl. Daarin heb ik het over een glijdende schaal van overheidsparticipatie. Het ingrijpen van overheidswege is afhankelijk van de specifieke situatie en van de doelstellingen (en publieke waarden) van de overheid. Op basis daarvan kiest de overheid haar rol, bijvoorbeeld om te investeren in gelijkheid.

    Daar komt bij dat er ook verschillende vormen van zelforganisatie zijn: van burgers, maar ook van professionals; van “amateurs” in hun vrije tijd, maar ook van wijkorganisaties die mensen in dienst hebben. Ook op dat vlak is een palet aan organisatievormen beschikbaar, waarbij afhankelijk van de lokale situatie de meest kansrijke vorm gekozen kan worden.

    Volgens mij moet de belofte van burgerschap 2.0 dan ook niet vervangen worden door skepsis of oude reflexen, maar door een professionale onderbouwing en een wetenschappelijke invulling van dit betrekkelijk nieuwe beleidsveld. Op welke methodes of afwegingskaders kunnen professionals terugvallen om te bepalen welke vorm in welke situatie het meest kansrijk is? Daar ligt nog een flinke uitdaging voor het vak.

  7. Beste Nico,

    Dank voor de reactie.

    1. Veel zelforganisatie is inderdaad gewoon positief en niet zero-sum. Mensen die zichzelf niet organiseren worden echter wel benadeeld als de overheid zelforganisatie beloont. In het genoemde voorbeeld ontvangt de betreffende groep overheidsmiddelen die via belastingafdrachten van anderen zijn gefinanceerd, onder meer van de buschauffeurs even verderop. Dat illustreert een breder patroon: zelforganisatie is ongelijkmatig en dat wordt nog versterkt als de overheid geslaagde zelforganisatie beloont.

    Daarmee is niet gezegd dat de overheid zelforganisatie niet zou moeten stimuleren. Dat kan allerlei voordelen hebben, maar er zijn echt ook nadelen en kosten, in relatieve en absolute zin.

    2. Dat is een belangrijke nuancering inderdaad. De overheid zorgt niet altijd voor gelijkheid, zelforganisatie niet altijd voor ongelijkheid. Maar net zoals de nuances niet uit beeld moeten raken bij het schetsen van een grote lijn, moet de grote lijn niet uit beeld raken door de nuances.

    3. Je kan het erg vinden, of niet, maar het lijkt me van belang om te onderkennen dat veel burgerinitiatieven, wijkinitiatieven, etc eigenlijk door professionals worden geinitieerd en voorgestuwd. Het is niet alleen zo dat de “essentie” wordt “geperverteerd”, vaak is er uberhaupt geen essentie van zelforganisatie om te perverteren omdat de overheid het initiatief neemt en de regie voert.

    De historische vergelijking die je maakt is inderdaad illustratief maar zoals jij die maakt gaat de vergelijking mank. Destijds was zelforganisatie een opstap naar universele voorzieningen – eerst organiseerden relatief bevoorrechte groepen scholen, vakbonden, bibliotheken, corporatiewoningen, etc, toen werden die voorzieningen veralgemeniseerd. Nu gebeurt het tegenovergestelde: eerst heeft iedereen een van overheidswege georganiseerde voorziening, vervolgens alleen de groepen die dat zelf organiseren. Ook hier geldt: er zijn nuances en tegenstrijdige ontwikkelingen maar dit is mijns inziens wel de grote lijn. Indertijd was er behoefte aan professoren en anderen die waarschuwden voor gevaren van collectivisering, nu – naar mijn inschatting – meer aan het tegenovergestelde.

  8. Beste Davied,

    dank voor de reactie en alvast gefeliciteerd met je boek.

    Nieuwe oplossingen sluiten andere oplossingen niet uit, dat klopt. Ik meen alle positieve woorden over zelforganisatie en burgerschap 2.0 ook evenzeer als de waarschuwingen – ik vind het ook oprecht spannend en inspirerend om te zien hoe nieuwe vormen en oplossingen ontstaan, met inderdaad allerlei verschillende vormen en gradaties.

    Maar toch. Toch is het niet zo dat er simpelweg steeds meer bijkomt. Het is echt zo dat zorg, bibliotheken, welzijn, etc minder worden aangeboden door de overheid en dat gehoopt en verwacht wordt dat mensen dit zelf organiseren. De keuzes van de overheid worden steeds meer ingegeven door “mensen moeten het zelf regelen”. Dat kan. Er valt wat voor te zeggen. Maar het is wel een keuze, met ook nadelen, niet alleen maar een “groter palet aan oplossingen”.

    Ik wil een belofte van burgerschap 2.0 niet vervangen door scepsis of beantwoorden met ‘oude reflexen’. Ik wil niet alles terugbrengen naar het oude, integendeel. Ik denk dat het in kaart brengen van de zelfkant van zelforganisatie essentieel is voor wie door wil met zelforganisatie.

  9. @”Als de overheid bijvoorbeeld geen bibliotheken (musea, zorgcentra, enzovoorts) verzorgt maar dit overlaat aan burgerinitiatieven, zullen ouders met een hoge opleiding, sterke netwerken en goede contacten met de overheid er wel in slagen om een voorziening te creëren voor hun kinderen. Maar ouders zonder die verworvenheden raken nog verder achterop, om nog maar te zwijgen van hun kinderen.”- Justus Uitermark.

    Ik vraag me af of deze stelling een wet van Meden & Perzen is. In de vorige eeuw zag je toch wel burgerinitiatieven, gericht op en gedragen door de arbeidersbeweging, gericht op beter wonen (woningverenigingen), stimulering verantwoord jeugdwerk (AJC, KPJ, Jong Nederland), volksontwikkeling (Maatschappij tot nut van ’t Algemeen en de volkshogescholen). Tal van verenigingen in mijn dorp worden juist niet gedragen door hoogopgeleide, goedverdienende dorpelingen. En het gaat ook niet om overheidsinitiatieven.
    Ik zie rapportages in Vrij Nederland over burgerinitiatieven, juist in minder welvarende, stadsgebieden. En was er niet onlangs een heel dorp in Spanje, dat zichzelf economisch en sociaal organiseert, op de teevee?
    Wat me wel het geval lijkt te zijn, is dat ruimte innemen door/geven aan burgerinitiatieven vaker zal lijden tot andere antwoorden; andere oplossingen voor wellicht ook andere omstandigheden.

  10. beste Peter Vekkenes,

    goede punten.

    Het is inderdaad geen wet van Meden & Perzen. Er zijn allerlei uitzonderingen. Die zijn interessant omdat ze laten zien hoe soms zelforganisatie ontstaat “against the odds”. Er zijn ook nuances. Bv de woningbouwverenigingen (en de volksverzekeringen) bereikten volgens mij pas de grote massa toen de overheid ze financieel ging ondersteunen.

    Ik denk dat de grote lijn is dat initiatief eerder ontstaat bij mensen die al verworvenheden hebben; dat zou mijn hypothese zijn op basis van het systematische onderzoek van Putnam en (in mindere mate) mijn eigen onderzoek. Maar ik zou graag onderzoeken hoe en waarom zelforganiserend vermogen varieert, en ook hoe initiatieven zich verbreden of juist beperken.

  11. Ockum,

    Dat ziet eruit als een mooi initiatief maar ik weet niet waar je me precies van wil overtuigen met dit voorbeeld.

    Afgaande op het beleidsplan lijkt het een door een Stichting opgezet initiatief dat nauw aansluit bij beleid van de gemeente en de rijksoverheid. Ik heb daar geen bezwaar tegen maar het illustreert natuurlijk niet dat de overheid kan rekenen op zelforganisatie, integendeel.

    Sterker nog, het is een illustratie van de gewoonte om naar (1) succesverhalen van zelforganisatie te verwijzen en (2) de grote rol van beleid bij ‘zelforganisatie’.

    De overheid kan er dus niet vanuit gaan dat er overal in de stad of het land als vanzelf dit soort initiatieven ontstaan als de overheid zich terugtrekt.

  12. “Als de overheid bijvoorbeeld geen bibliotheken (musea, zorgcentra, enzovoorts) verzorgt maar dit overlaat aan burgerinitiatieven, zullen ouders met een hoge opleiding, sterke netwerken en goede contacten met de overheid er wel in slagen om een voorziening te creëren voor hun kinderen.”
    Voorzieningen die hier worden besproken en bijvoorbeeld sportclubs of een kinderboerderij zijn per definitie niet wijk gebonden. Wanneer een groep bewoners het belangrijk vindt om dit te organiseren komt het daarmee ook ten goede van anderen die het of niet zelf kunnen of niet willen organiseren. De wijken waar dus minder zelf organiserend vermogen zit profiteren van de initiatieven uit andere wijken. Ik zie daar geen probleem in ten aanzien van segregatie. Daarnaast denk ik dat een initiatief dat uit de belanghebbenden komt meer kans van slagen heeft dan iets dat door de overheid verzonnen wordt. Mensen vinden het belangrijk genoeg om er moeite, geld en tijd in te stoppen. Die haken niet direct weer af.
    Doordat de laatste tijd door de overheid enorm op wijken wordt geconsentreerd, wordt verwacht dat men ook in die geografische eenheid dingen oppakt. Terwijl de mensen uit de wijken van de “buschauffeur” wel heel actief zijn op de voetbalclub. Organiseren moet je leren. Dit gebeurt veel op al gevestigde vrijwilligersorganisaties en veel minder (mijn mening) op door de overheid ingestelde clubs.
    Bij meer aandacht voor burgerinitiatief kan iedereen daar van meeprofiteren. Het is aan de overheid om slim te kiezen welke initiatieven overgelaten worden aan burgers en welke (met misschien een klein duwtje) kunnen zorgen voor een vliegwiel effect.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *