We willen wel een rechtvaardige samenleving maar onze idealen over collectieve welvaart zijn verzand in bureaucratie of werden door privatisering tot koopwaar gemaakt. In dit vacuüm doemt het ideaal van vrijwillige samenwerking op: burgerschap 2.0. Online platforms als Wikipedia dienen als voorbeeld voor deze nieuwe ethiek van samenwerking die de dwang van de staat en de tucht van de markt overbodig maken. Voor contemporaine burgerschapsdenkers tonen zulke open en collaboratieve platforms (OCPs) hoe je door individuele ontplooiing vorm kunt geven aan de publieke zaak.
Die beloftes vormen een zuurstof van inspiratie in een samenleving die snakt naar nieuwe manieren om het publieke domein, en dus ook de stad, vorm te geven. Maar juist in die wanhopige zucht schuilt het gevaar dat OCPs verworden tot een projectie van verlangen in plaats van een realistisch en rechtvaardig model voor stedelijke ontwikkeling.
Zelforganisatie kan leiden tot segregatie en ongelijkheid
Zelforganisatie is een zeer ongelijkmatig proces en problematisch als middel om sociale problemen op te lossen. Waar sociale problemen bestaan, is de capaciteit tot zelforganisatie in de regel juist zwak ontwikkeld. Een concreet voorbeeld. De bewoners van de Dichterlijke Vrijheid in het Rotterdamse Spangen konden hun ‘kluswoningen’ gratis betrekken op voorwaarde dat zij individueel investeerden en zichzelf collectief organiseerden. Daar slaagden deze relatief welgestelde en ondernemende bewoners, veelal uit de creatieve klasse met een stevig netwerk, goed in. En dat werd beloond: deze interessante en innovatieve bewoners kregen gratis huizen en subsidies voor buurtontwikkeling (Sparenberg, 2012).
Dat was anders aan het Piet Paaltjesplein even verderop. Daar wonen mensen die werken als buschauffeur, secretaresse of verkoper. Hun inkomen is misschien niet veel lager, maar ze moeten vooral, zoals ze zelf zeggen, ‘hard werken’. Er blijft geen tijd en energie over om zich collectief te organiseren (Sorgen, 2012). Hun woonomgeving is, heel anders dan bij de Dichterlijke Vrijheid, geen collectief project waarvoor ze erkenning en middelen krijgen. Het is meer een ijle zone waardoor zij zich belast voelen, met ergernissen over de parkeergarage, straatvuil en hangjongeren. Het inzetten op zelforganisatie in Spangen leverde dus gunstige effecten op maar niet overal.
Dit voorbeeld illustreert een breder patroon: zodra wordt ingezet op zelforganisatie, wordt de ongelijkheid tussen gemeenschappen met en zonder zelforganiserend vermogen vergroot. Mensen die moeite hebben zichzelf te organiseren worden benadeeld. Omgekeerd zijn de mensen die daar minder moeite mee hebben in het voordeel. We kunnen vergelijkbare effecten verwachten als het gaat om zelforganiserende netwerken die worden ingezet voor zorg, arbeid, onderwijs of cultuur.
Waar de overheidsbureaucratie door standaardisatie een gelijkmatig aanbod kan creëren, zal zelforganisatie leiden tot een ongelijke ontwikkeling. Als de overheid bijvoorbeeld geen bibliotheken (musea, zorgcentra, enzovoorts) verzorgt maar dit overlaat aan burgerinitiatieven, zullen ouders met een hoge opleiding, sterke netwerken en goede contacten met de overheid er wel in slagen om een voorziening te creëren voor hun kinderen. Maar ouders zonder die verworvenheden raken nog verder achterop, om nog maar te zwijgen van hun kinderen.
Virtuele versus fysieke ruimte
Deze grilligheid van zelforganisatie is op internet niet echt een probleem. Daar kiezen we ervoor (we doen dat zelfs by default dankzij ons eigen zoekgedrag en de algoritmes die ons daarbij sturen) om vooral deelgenoot te worden van geslaagde initiatieven. De talloze mislukkingen die in een donker hoekje van het web een stille dood stierven, zien we niet en missen we niet. In de virtuele ruimte hebben we immers genoeg aan één goed product, omdat iedereen met een internetverbinding er toegang toe heeft. Het gebruik zorgt eerder voor een uitbreiding en verbetering van het aanbod dan het verteren ervan.
In de stad ligt dat anders. In de fysieke ruimte speelt afstand wel een rol en leidt gebruik wel tot het verbruiken van het aanbod. Een geslaagde bibliotheek levert een bijdrage aan één buurt. Als de overheid deze bibliotheken (musea, zorgcentra, enzovoorts) verzorgt, maar slechts OCPs faciliteert, zullen bibliotheken vooral gerealiseerd worden in buurten waar kinderen al veel van huis meekrijgen.
Online blijken OCPs bovendien sterk te steunen op slechts enkele deelnemers. Bij Wikipedia is bijvoorbeeld een fractie van de redacteuren verantwoordelijkheid voor het merendeel van de edits. Meer in het algemeen lijken in open omgevingen waar mensen uit vrije wil kiezen of zij iets aanklikken of ergens aan meedoen, extreem ongelijke verdelingen te ontstaan. Bij deze zogenaamde machtsverdelingen ontvangt een fractie van de eenheden (bijvoorbeeld websites of personen) een zeer groot aandeel van het totaal (bijvoorbeeld hyperlinks of inkomen). Blijkbaar leidt zelforganisatie niet tot een gelijkmatige verdeling maar juist tot een extreme scheefheid.
Ook hier geldt dat op het internet machtsverdelingen niet echt een probleem zijn. Maar als binnen een stad slechts op een paar plekken een enorme energie loskomt – zoals we zouden verwachten wanneer er echt sprake zou zijn van zelforganisatie, dus zonder dat overheid aanstuurt of bijstuurt – dan blijft dus de rest van de stad verstoken van die voorzieningen.
Zelforganisatie bevorderen
Het is belangrijk om tot ons door te laten dringen dat zelforganisatie en ongelijkheid hand in hand gaan, juist omdat participatie, burgerkracht en netwerken vaak gezien worden als oplossing voor problemen en ongelijkheid. De Wmo, Welzijn Nieuwe Stijl en de populaire bewonersbedrijven en trusts zijn alle meer of mindere gebaseerd op het idee dat de overheid aan moet sluiten bij zelforganisatie. Om een bewonersbedrijf (of elke andere vorm van OCPs in de fysieke ruimte) goed te laten functioneren zijn competente bestuursleden en toegewijde vrijwilligers nodig. Ze hebben sterke verbanden (strong ties) nodig om taken te coördineren en voor de lange termijn te plannen. Ze moeten bovendien diverse groepen met elkaar verbinden via zwakke verbanden (weak ties) en waar nodig conflicten beslechten.
Een sterke zelforganisatie met robuuste en stabiele netwerken is de uitzondering, vluchtige en kwetsbare initiatieven de regel. Dat hoeft geen principieel bezwaar te zijn tegen zelforganisatie. We kunnen accepteren dat ongelijkheid en falen erbij horen. Net als dat we in de economie het normaal vinden dat veel ondernemers failliet gaan na korte tijd, kunnen we accepteren dat zelforganisatie op veel plekke niet zal voorzien in essentiële behoeftes. Maar komt de zelfkant van zelforganisatie echt in beeld?
Nee. De meeste politieke en bestuurlijke aandacht gaat naar de succesverhalen terwijl de net zo interessante mislukkingen grotendeels buiten beeld blijven. Die selectieve aandacht voor succesverhalen is een variatie op het proces van preferential attachment (wie veel heeft, krijgt meer) dat aan veel machtsverdelingen ten grondslag ligt. Consultants, ambtenaren en professionals dragen dan een als burgerkracht verkleed overheidsbeleid uit. Het vliegwiel van de zelforganisatie verwordt tot rookscherm wanneer de overheid selectief bepaalde initiatieven overlaadt met subsidie, erkenning en steun om vervolgens diezelfde overheidsgeïnitieerde initiatieven te beschouwen als bewijs dat zelforganisatie werkt.
In de praktijk willen we wel de authenticiteit, spontaniteit en de energie van zelforganisatie maar accepteren we niet de grilligheid en ongelijkheid die eruit voortkomen. Een manier om zelforganisatie toch in te zetten als oplossing voor sociale problemen, is om het juist te bevorderen wanneer mensen er zelf niet goed toe in staat zijn zodat ze zichzelf alsnog organiseren en daarvan de vruchten plukken. Dat is in theorie een goed idee, omdat gelijkheid en zelforganisatie zo met elkaar in evenwicht worden gebracht.
Onderzoek van Imrat Verhoeven en Evelien Tonkens laat zien dat de investeringen in participatie in het kader van de wijkaanpak voor een groot deel ten goede komen aan mensen in lastige situaties die daardoor net het nodige duwtje krijgen om zichzelf te organiseren (Verhoeven en Tonkens, 2011). Eigen onderzoek naar het beleidsprogramma Mensen Maken de Stad in Rotterdam wees ook uit dat steun vanuit het opbouwwerk net het verschil kan maken voor buurtbewoners die collectieve verantwoordelijkheid willen nemen voor een gebied dat dreigt af te glijden (Uitermark en Duyvendak, 2006). Maatjesprojecten zijn een ander voorbeeld. Er zit wat in: als zelforganiserend vermogen belangrijker wordt, moeten de uitwassen van ongelijkheid ervan worden tegengaan door juist daar te investeren waar weinig zelforganiserend vermogen is.
Maar ook daar kleeft een nadeel aan. Zelforganisatie is immers zo inspirerend omdat het ongedwongen en spontaan is. Als zelforganisatie van bovenaf wordt georganiseerd, verdwijnen die positieve aspecten. Zelforganisatie wordt dan een opdracht voor professionals en ambtenaren die een gegeven hoeveelheid middelen en tijd ter beschikking moeten stellen aan burgerinitiatieven, participatie en zelforganisatie. Dit is een omdraaiing van de logica van zelforganisatie: wat als burgerinitiatief wordt opgevoerd is in feite een overheidsopdracht, compleet met alle kosten, standaardisatie en institutionele belangen die daarbij horen.
Keuzes maken
Zelforganisatie is inspirerend. Mensen die bottom-up hun omgeving vormgeven, initiatieven nemen en oplossingen zoeken – het klinkt en is een stuk spannender dan een centraal bedacht plan over hoe steden en samenlevingen moeten worden ingericht. Wie echter inzet op zelforganisatie, tekent voor segregatie en ongelijkheid. Dat laat ons een paar keuzes.
Ten eerste kunnen we net doen alsof er geen keuze is door te pretenderen dat met zelforganisatie kan worden bereikt wat de staatsbureaucratie eerder deed. Om dit vol te houden is een selectieve blindheid nodig waarbij de overheid vooral ‘zelforganisatie’ omarmt die dankzij diezelfde overheid succesvol is. Veel moeite zal het trouwens niet kosten om die blindheid vol te houden, want mislukte projecten vragen per definitie weinig aandacht en als ze dat wel doen kan altijd voldaan worden verwezen naar de incidentele succesverhalen.
Ten tweede kan de overheid zich richten op waar zij goed in is, namelijk standaardiseren en nivelleren. Dat vereist dan een einde aan het geflirt met het spannende maar voor de overheid per definitie onbereikbare ideaal van de zelforganisatie. Dat vraagt om een zelfbeheersing die de overheid waarschijnlijk niet op kan brengen maar het zou wel verfrissend zijn als politici en bestuurders enkel spraken over wat zij doen in het algemeen belang en het burgerinitiatief aan de burgers laten. Het zou zomaar kunnen dat zelforganisatie pas echt gaat bloeien als de overheid er niet continue op probeert te sturen. Ten derde kan de overheid erkennen dat zelforganisatie grillig en ongelijk is maar er toch op inzetten door zelforganisatie juist daar te bevorderen waar het moeilijk van de grond komt. Deze laatste mogelijkheid perverteert de essentie van zelforganisatie maar het alternatief is het opgeven van sociale gelijkheid.
Justus Uitermark is professor Samenlevingsopbouw aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Dit is een verkorte versie van een essay t.b.v. RLI-rapport ‘De toekomst van de stad’
Literatuur
Fainstein, S. (2010). The Just City. Ithaca, NY, Cornell University Press.
Johnson, S. (2002). Emergence: the Connected Lives of Ants, Brains, Cities, and Software. New York, Simon & Schuster.
Putnam, R. (1993). Making democracy work. Civic traditions in modern Italy. Princeton, NJ, Princeton University Press.
Putnam, R. (2007). "E pluribus unum: diversity and community in the twenty-first century." Scandinavian Political Studies 30(2): 137-174.
Sorgen, M. (2012). De prijs van hard werken. Een casestudy naar gemeenschapsvorming na gentrification in het nieuwbouwproject Rhijnvis Feith in Spangen, Rotterdam. Rotterdam, Masterscriptie Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid, Erasmus Universiteit Rotterdam.
Sparenberg, S. (2012). Gemeenschapsvorming na gentrification. Een creatieve onderneming in Spangen. Rotterdam, Masterscriptie Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid, Erasmus Universiteit Rotterdam.
Uitermark, J. and J. W. Duyvendak (2006). Ruimte maken voor straatburgerschap. Rotterdam, Projectbureau Sociale Integratie.
Verhoeven, I. and E. Tonkens (2011). Bewonersinitiatieven: proeftuin voor partnerschap tussen burgers en overheid. Amsterdam, Pallas.