Weerstanden tegen privatisering

De privatisering of de, minder verregaande, verzelfstandiging van overheidsdiensten en -bedrijven hebben in de afgelopen decennia vaak tot grote ophef geleid. Ook vandaag de dag roept het onderwerp  privatisering nog gemengde gevoelens op. Vertrouwen in de overheid blijkt een sleutelwoord.

Op verzoek van de Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering en Verzelfstandiging van de Eerste Kamer heeft het Sociaal en Cultureel Planbureau onderzoek gedaan naar de voor- en tegenstanders van privatisering en verzelfstandiging en naar hun houding tegenover politiek en overheid. Uit onze bevindingen blijkt dat burgers, in vergelijking met andere maatschappelijke en politieke kwesties, weinig interesse hebben voor het thema. Ook de kennis over het onderwerp is gering. In ons onderzoek zegt ongeveer viervijfde van de ondervraagden ten minste een globale indruk te hebben van wat privatisering en verzelfstandiging betekenen; een vijfde van de ondervraagden ‘weet het niet’. Gevraagd om in eigen woorden de betekenis aan te geven, blijken de meeste ondervraagden geen onderscheid te maken tussen beide begrippen.

Praktische en principiële argumenten voor en tegen privatisering

De deelnemers aan het onderzoek associëren bij de woorden privatisering en verzelfstandiging vaak het openbaar vervoer (NS), de post (KPN), de energievoorziening en de gezondheidszorg als diensten en terreinen die geprivatiseerd of verzelfstandigd (zouden) zijn. Andere veel voorkomende associaties die zij maken, zijn: marktwerking, concurrentie, winst en overheid. Daarnaast zijn er waarderende associaties, meestal negatief (slecht, duur, winstbejag, verlies van banen), soms positief (efficiënt, goedkoper). Het algemene beeld dat oprijst uit de associaties is dat veel ondervraagden bij privatisering en verzelfstandiging het idee hebben van een ontwikkeling waarbij de overheid zich ten gunste van de markt terugtrekt, instellingen op afstand plaatst en marktwerking introduceert.

Er zijn meer verklaarde tegenstanders dan voorstanders van deze ontwikkeling. Slechts 23 procent van de ondervraagden vindt het een goede zaak dat staatsbedrijven zijn geprivatiseerd, 38 procent is het daarmee oneens, en de rest is neutraal of heeft geen mening. Het oordeel van de deelnemers  aan het onderzoek over de (veronderstelde) privatisering van de NS is negatiever dan over die van de KPN en de telecomsector. Bij de laatste zien ze gunstige prijseffecten.

Negatieve oordelen worden meestal met praktische argumenten toegelicht. Er zijn veel klachten  over een slechtere service, een verschraling van het aanbod en stijgende prijzen. Bovendien zouden de kosten onnodig toenemen door extra bestuurs- en managementlagen en bijbehorende hoge salarissen en bonussen. Vooral in het geval van de post wordt ook gewezen op de verslechtering van de arbeidsvoorwaarden. Een klein deel van de tegenstanders stelt principieel dat de overheid nutsbedrijven in eigen hand moet houden en het winststreven een verkeerde prikkel is voor publieke dienstverlening. Ook de argumenten van de voorstanders zijn hoofdzakelijk praktisch (lagere prijzen en betere kwaliteit), maar soms stellen ze principieel dat de overheid minder moet doen.

Leeftijd en (zelf-)vertrouwen spelen een belangrijke rol bij acceptatie

Over veel politieke kwesties lopen de meningen met het opleidingsniveau uiteen. In dit geval springen echter met name de leeftijdsverschillen in het oog. Ouderen zijn duidelijk negatiever (54 procent tegen de privatisering van plaatsgevonden staatsbedrijven) dan jongeren (20 procent). De leeftijdsverschillen in de houding tegenover privatisering kunnen niet worden verklaard uit verschillen in opleidingsniveau, werksituatie of algemenere sociale en politieke houdingen. Waarschijnlijk spelen generationele ervaringen een rol. Ouderen denken al of niet nostalgisch terug aan de tijd toen er ‘gewoon’ collectieve voorzieningen voor iedereen waren; jongeren hebben dat minder meegemaakt en groeien op met de markt en competitie als norm. Daarnaast zijn verschillen in leefsituatie van belang; ouderen zijn meer dan jongeren aangewezen op sommige voorzieningen, staan sceptischer tegenover modernisering en hebben eerder last van keuzestress. Hierbij speelt natuurlijk ook dat er gelijktijdig technologische veranderingen plaatsvonden zoals de invoering van nieuwe mobiele telefoons en de ov-chipkaart.

Anders dan verwacht: overheidskritische burgers zijn niet positiever over privatisering

Anders dan de verwachting, zijn burgers niet positiever over privatisering naarmate ze negatiever over de overheid zijn. Integendeel, ze zijn juist positiever of in ieder geval milder over privatisering naarmate ze meer vertrouwen in de politiek en de overheid hebben. Dit contra-intuïtieve verband lijkt deels gebaseerd op de overweging dat een actieve overheid nodig is om de privatisering in goede banen te leiden. Burgers willen dat de politiek duidelijke kaders stelt, harde afspraken maakt en controleert, misstanden bestrijdt en, bij onvoldoende succes, de privatisering weer terugdraait. Privatisering is aanvaardbaar zolang de burger daarop kan vertrouwen. Als overheid en politiek kunnen laten zien dat ze voldoende grip hebben op het proces, is het heel wel mogelijk dat een deel van de oppositie tegen privatisering van mening verandert.

Achter de relatie tussen het (gebrek aan) vertrouwen in de politiek én in privatisering gaat deels ook een minder grijpbare tegenstelling schuil: enerzijds burgers met veel vertrouwen in zichzelf, anderen en instituties, en anderzijds degenen met veel maatschappelijk onbehagen voor wie privatisering het zoveelste teken is van een op hol geslagen samenleving en falende overheid. Privatisering verbindt de belangrijke negatieve ontwikkelingen die zij zien en vrezen: de teloorgang van de verzorgingsstaat, de uitverkoop van Nederland, de private toe-eigening van wat ooit van ons allemaal was en ons soort mensen privé aan hun lot overlaat.

Om het draagvlak voor privatisering en verzelfstandiging te vergroten, zouden politiek en overheid  er verstandig aan doen overtuigend te laten zien dat privatisering geen onomkeerbare trend zonder alternatieven is. Dat vergt scherpe, specifieke en controleerbare argumenten voor eventuele nieuwe privatiseringsoperaties; die moeten minder op hoop van zegen gebeuren. Nog overtuigender is het als eerdere besluitvorming politiek corrigeerbaar blijkt te zijn. Wat dat betreft is de aanbeveling van de Parlementaire onderzoekscommissie om de splitsing van de NS en ProRail te heroverwegen veelbelovend. Dat geldt ook voor haar constatering dat de post min of meer per ongeluk is meegenomen bij de privatisering van de KPN.

Josje den Ridder en Paul Dekker maken beiden deel uit van de onderzoeksgroep Participatie en Bestuur van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Het rapport ‘Op afstand gezet’ is te downloaden via de site van het SCP.

Foto: Bas Bogers

 

Dit artikel is 3451 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (1)

  1. Voor wie werkelijk hart heeft voor de haven, is misschien het Maersk manifesto, een statement over veranderend containervervoer en shipping, deze week in Antwerpen, de moeite van het lezen waard. Dit soort inzichten zou de basis moeten zijn voor wat er met de haven gebeurt, niet de kleinstedelijke stemmenlokkerij met nieuwbouw en privatisering, de overheid op afstand heeft niet gewerkt, een overheid die begrijpt wat er leeft, dat is aan de orde. Doen wat anderen deden, 7% van de havens is zelfstandig, is geen argument als duidelijk is, dat havenfunctie, zeesluis, mileiu en het imago van Amsterdam hier op het spel staan.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.