Burgerschap 2.0 kan gelijkheid wél bevorderen

Hogeropgeleiden zijn op alle terreinen van zelforganisatie in de meerderheid. Justus Uitermark wees terecht op de risico’s van ongelijkheid bij zelforganisatie. Echter, met de juiste aanpak kan burgerschap 2.0 ook de minder geschoolden ten goede komen.

Hoe toegankelijk zijn de publieke voorzieningen vandaag eigenlijk? Volgens een rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau zijn het niet de armste groepen die het meeste voordeel halen uit de overheidsvoorzieningen. Het zijn evenmin de middeninkomens die het meeste profijt trekken uit de overheidsvoorzieningen, als gebruiker van onderwijs, ontvanger van huurtoeslag, reiziger in het openbaar vervoer, gebruiker van thuiszorg. Nee, het zijn vooral de hogere en de vooral hoogste inkomens die profiteren van de door de overheid geleverde publieke diensten en goederen.

Vermarkting is per definitie beperking

In het SCP-rapport wordt de vraag gesteld of het vastgestelde verdelingsresultaat te rechtvaardigen valt op basis van de beleidsdoelstellingen. De overheid biedt weliswaar tal van diensten aan, maar niet alle potentiële gebruikers weten of en hoe ze er een beroep op kunnen doen. In die zin is de publieke, door de overheid aangestuurde dienstverlening nu al ongelijk. De vormen van collectieve actie die lokaal en via zelfregulering aangestuurd worden, maken in hun huidige variant (nog) niet het verschil.

De 'vermarkting' van de huidige publieke voorzieningen helpt evenmin: vermarkting betekent immers per definitie dat de toegang tot voorzieningen beperkt wordt tot diegenen die het zich kunnen veroorloven. Er zijn allerlei subsidieregelingen te bedenken om dit te corrigeren, maar vermarkting leidt er eigenlijk toe dat een publiek goed wordt omgevormd tot een privaat goed, met alle gevolgen van dien. Hoewel er geen specifieke wetenschappelijk onderbouwde vergelijking bestaat tussen de drie alternatieven – staat, markt en burgercollectieven- lijkt het er op dat ongelijkheid bij elk van de drie governance models een probleem is. Dit betekent overigens niet dat we ons er bij moeten neerleggen, maar het nuanceert wel het totaalplaatje: zoals we het nu aanpakken is het niet per definitie gelijker of evenwichtiger.

Burgers hebben eeuwenlang voor zichzelf gezorgd

Markt en staat zijn twee beproefde oplossingen die niet altijd het gewenste resultaat opleveren; de 'derde weg’, die van de burgercollectieven, ligt nog 'open' en lijkt nieuw. Maar burgercollectieven zijn helemaal niet zo nieuw; ze zijn eeuwenlang essentieel geweest in het aansturen van de private en publieke dienstverlening in Nederland. In ons land heeft honderden jaren een wijdverbreid gildensysteem bestaan. De gilden kwamen in eerste instantie op voor de eigen leden, maar bekommerden zich ook om het welzijn van andere burgers. Daarnaast namen ze onder andere de verantwoordelijkheid op zich voor de verdediging van de stad. Op het platteland verenigden boeren zich in de Middeleeuwen in markegenooschappen. Deze organisaties beheerden het collectieve weideland en verdeelden turf onder de aangesloten leden. Ook hier was er sprake van ‘lidmaatschap’ onder voorwaarden, niet iedereen werd toegelaten, maar binnen de institutie zelf werd gestreefd naar een gelijke verdeling van bezittingen. Pas aan het einde van de 18e eeuw koos West-Europa resoluut voor het huidige privaat versus publiek model, dat weinig ruimte laat voor samenwerkingsverbanden tussen burgers onderling.

Met mijn verwijzing naar de geschiedenis wil ik geen pleidooi houden om de overheid uit te kleden en alles maar over te laten aan de burger. Ik spreek eerder de wens uit tot een grotere institutionele diversiteit in de samenleving. Een model dat ruimte biedt aan de inclusieve en duurzame samenwerking tussen burgers en waar de overheid optreedt waar dat nodig is.

Politiek en samenleving moeten privatisering heroverwegen

De overheid lijkt vooral vragen te hebben over de huidige groei van het aantal burgercollectieven; de ministeries en lokale overheden weten niet wat ze met die collectieven aan moeten en hoe ze eventuele successen naar elders zouden kunnen kopiëren. Hier gaat het al meteen mis: een zelforganisatie is bijna spreekwoordelijk lokaal waardoor een succesvol voorbeeld niet zomaar van de ene provincie naar de andere gekopieerd kan worden. Dat lokale karakter heeft zowel voordelen als nadelen. Het grote voordeel is dat met zelforganisatie heel kort op de bal kan gespeeld worden, waardoor tijd en geld kan bespaard worden. Bovendien draagt de sterke sociale controle bij aan preventie en detectie. Het nadeel van het lokale karakter van zelforganisaties is dat ze eerder energie stoppen in de oplossing van hun eigen problemen dan in expansie en het netwerken met andere gelijksoortige initiatieven. De vroegmoderne instituties voor collectieve actie waren evenmin erg zichtbaar en misten daardoor een kans om hun zaak hard te maken t.a.v. de overheid; die historische les is kennelijk ter harte genomen, want de huidige burgercollectieven en coöperaties hebben het netwerken omarmd.

Ondanks haar twijfels bestaat er bij de overheid een merkbare wil om zelforganisaties een grotere rol te geven in de samenleving. Daarmee sluit ze aan bij een denken waarin de publieke dienstverlening niet langer beschouwd wordt als een verantwoordelijkheid van de overheid alleen. Overigens leert de zorg dat privatisering zeker niet altijd feilloos werkt en dat 'de markt' niet altijd een compleet en kwalitatief aanbod levert. Het vergt politieke moed, maar het is hoog tijd dat de samenleving heroverweegt waar de mogelijkheden en ruimte voor privatisering liggen en waar niet en waar we winst maken opportuun en moreel aanvaardbaar vinden, maar vooral ook: waar niet?

Zelforganisaties zijn geen panacea

De Nobelprijswinnares Economie 2009, Elinor Ostrom, stelde een poos geleden dat instituties voor collectieve actie die gedreven worden door zelforganisatie geen 'panacea' zijn: ze kunnen niet alle problemen oplossen en zijn evenmin geschikt om elk product of dienst in onze samenleving te leveren. Wat we daarom nodig hebben, is een kritische evaluatie van wat een samenleving aan producten en diensten nodig heeft en welk model het meest geschikt is voor welk domein.

Om burgercollectieven de benodigde ruimte te bieden, moet de overheid tevens een juridisch en operationeel raamwerk opzetten, onder meer door het creëren van een nieuwe, toegankelijke rechtspersoon want hier zit precies het probleem inzake ongelijkheid: constructief actief zijn als burger kost vandaag teveel moeite en kennis. Thans zijn er twee varianten op burgercollectieven: burgerinitiatieven - de vereniging van lokale buurtbewoners die leven bij de gratie van de vrijwilligers - en coöperaties, die als bedrijf functioneren maar dan net ietsje anders. Beide varianten worden met lastige wettelijke barrières geconfronteerd, die vooral de minder geschoolde burgers afschrikken. De overheid zou een derde weg kunnen creëren, in de vorm van Public-Collective Partnerships. Daarbij moet gedacht worden aan de schepping van een nieuwe rechtspersoon en aan de overdracht van verantwoordelijkheden, van overheid naar burgercollectief. De laatste moet zich de overgedragen verantwoordelijkheden ook daadwerkelijk kunnen toe-eigenen voor een welbepaalde periode. Immers, gebruiksrecht, niet eigendomsrecht, was het centrale principe waarop de historische instituties voor collectieve actie gebaseerd waren.

Monitoren en controleren

Betekent dit nu dat de overheid burgers alleen mag kietelen met leuke incentives en ideetjes en verder lijdzaam moet toezien? Nee. De huidige economische crisis toont maar al te goed aan dat het principe van zelfregulering op het niveau van de markt althans geen onverdroten succes is. Zelfregulering op het niveau van burgercollectieven, die lokaal niveau actief zijn in kleine groeperingen, is echter van een heel andere orde: de herkenbaarheid – letterlijk elkaar in de ogen kunnen kijken - van dat soort initiatieven zorgt ervoor dat sociale controle een belangrijke preventieve rol speelt. De overheid kan – het klinkt bijna tegennatuurlijk - streven naar kleinschaligheid en naar wat in het jargon heet Polycentric governance. In plaats van aan te sturen vanuit een specifiek centrum, is het streven naar vele centra die niet in een hiërarchische maar intermediërende verhouding staan tot elkaar. Tegelijkertijd kan er een raad van toezicht komen die een oogje in het zeil houdt zonder dat hierbij sturend gewerkt wordt.

De uitdaging voor de overheid in de komende jaren zal zijn om collectieve oplossingen de kans te geven zich uit te breiden. Momenteel zijn burgercollectieven slechts een marginaal verschijnsel in het totale economische gebeuren, maar wat er vandaag, lokaal, op het terrein gebeurt, kan zo langzamerhand wel als een kleine revolutie omschreven worden. Burgers blijken een stuk minder 'lui' te zijn dan gedacht. Dat neemt niet weg dat het veel moed en energie van diezelfde burger zal vergen om een alternatief te realiseren voor het bestaande duale model van markt of staat. Een nieuw model waar alle lagen van de bevolking in gelijke mate mee bereikt kunnen worden.

Tine de Moor is universitair hoofddocent verbonden aan het Onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur van de Universiteit Utrecht. Voor de uitgebreide online versie van dit artikel, zie: http://www.collective-action.info/TSS_PCPs.

Op 29 November-1 December 2012 vindt de Utrecht Conference 'Design and Dynamics of Institutions for Collective Action' plaats.  Het congres begint met een tribute aan Elinor Ostrom, de vrouw die een cruciale rol speelde in het onderzoek naar instituties voor collectieve actie. Deelname als toehoorder is zowel voor de tribute (gratis) als voor het congres (conference fee) nog mogelijk. Voor beide is inschrijving nodig. Alle details, incl. het programma, zijn te vinden op: http://www.collective-action.info/conference/.

 

Dit artikel is 2731 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (6)

  1. Dit is een heel interessante gedachtegang die ik grotendeels onderschrijf. Ik ben er ook voor dat er nieuwe verbanden ontstaan die zich buiten de markt en de overheid om ontwikkelen. Er blijven wel een paar vragen open staan.

    Ten eerste is er de vraag hoe duurzaam coöperatieven zijn. Het klopt dat er in de verleden en ook nu voorbeelden zijn van cooperatieven maar voor het grootse deel zijn die toch vermalen tussen staat en markt. Zie hierover onder meer De Swaan’s ‘Zorg en de Staat’ (http://dbnl.org/tekst/swaa005zorg01_01/swaa005zorg01_01.pdf). Wie nu coöperatieven bepleit, zou in ieder geval moeten nagaan waarom ze voorheen ten onder gingen.

    Ten tweede is het de vraag of het idee van polycentrisch besturen recht doet aan concurrentie en strijd. “In plaats van aan te sturen vanuit een specifiek centrum, is het streven naar vele centra die niet in een hiërarchische maar intermediërende verhouding staan tot elkaar” – dat is inderdaad nastrevenswaardig maar die ‘centra’ concurreren in de praktijk vaak wel degelijk met elkaar. “Een raad van toezicht komen die een oogje in het zeil houdt” is dan niet voldoende om het machtsevenwicht in stand te houden. Zie voor een scherpe kritiek op het idee van polycentrisch besturen David Harvey (http://www.rebelnet.gr/files/Harvey_on_the_Commons.pdf)

    En ten derde is het de vraag of zelforganisatie, voor zover het van de grond komt en duurzaam is, zorgt voor essentiële voorzieningen met volledige dekking. De overheid garandeert dit in de praktijk ook niet maar er is in ieder geval het streven om dat te doen – overal in Nederland is er onderwijs, zorg en een sociaal vangnet. De overheid kan bekritiseert worden als die functies niet worden vervuld. Zelforganiserende verbanden streven daarentegen naar lokale oplossingen voor specifieke groepen voor specifieke functies. Dat is mooi, het zijn vaak fantastische en inspirerende initiatieven. Ik hoop ook dat meer burgers en initiatieven ze opzetten. Maar je kan er niet vanuit gaan dat hiermee de erosie van publieke voorzieningen wordt gecompenseerd, juist omdat zelforganisatie lokaal, vrijwillig, spontaan, ongelijk is. Nog even los van het praktische punt dat mensen in het dagelijks leven toch vaak eerst voor hun baan en gezin zorgen, waardoor deelname aan burgerinitiatieven voor de meesten iets is wat je er hooguit bij doet.

    Dit wil allemaal niet zeggen dat zelforganisatie een slecht idee is, integendeel. Ik zie ook nieuwe burgercollectieven onstaan en die zijn vaak behoorlijk professioneel en inspirerend. Maar ik zou graag zien dat de voorstanders de nadelen onderkennen. Ook zou het mooi zijn als de discussie over zelforganisatie wat meer los zou staan van de overheid en beleid. De vraag zou dan niet zijn wat de overheid moet doen en laten maar wat burgers doen, willen en kunnen. Nu gaat het er wel erg vaak over wat de overheid moet doen om burgers iets te laten doen, waardoor toch de indruk wordt gewekt dat uiteindelijk de overheid de lakens uitdeelt.

  2. @Justus – mooie toevoeging op mooi artikel. Mijn toevoeging is dat naar mijn idee inderdaad de indruk weggenomen dient te worden dat de overheid de lakens uitdeelt. Echter; op dit moment is zelforganisatie aan de onderkant van de samenleving moeilijk. De vraag is denk ik niet wat de overheid moet doen, maar wat de overheid moet laten en tegelijkertijd wel zien te faciliteren, in ieder geval om initiatieven een kans te kunnen geven zelf te groeien. Minister Spies zei dat de overheid moet leren op z’n handen te zitten, loslaten en opnieuw vastpakken.
    http://www.tijdvoorsamen.nl/art/OndernemenINdeWIJK.pdf

  3. “Echter; op dit moment is zelforganisatie aan de onderkant van de samenleving moeilijk’

    De SP als politieke groepering slaagt daar redelijk goed in. Ook bepaalde afdelingen van de vakbeweging voorzien vrij goed in die behoefte. In de jaren ’70 werd ‘arbeiders zelfbestuur’ door de vakbeweging als een vorm van zelforganisatie gezien. In feite is de gehele vakbeweging een vorm van zelforganisatie. De leden maken in theorie zeker daar de dienst uit.

  4. Daarmee kom ik op de maatschappelijke betekenis van de common. Een van de redenen dat commons in de Middeleeuwen opkwamen, was het ontstaan van andere familiepatronen, waarbij men veel later ging huwen, vaker single bleef en koos voor een huishouden dat losstond van de ouders. Door de verstedelijking en toenemende loonarbeid verhuisden mensen meer en werden familieverbanden losser. Instituties voor collectieve actie boden in zekere mate een alternatief voor sociale bescherming door familie, in een tijd dat er geen staat was die sociale voorzieningen bood. In onze huidige samenleving zijn die voorwaarden ook aanwezig: de familiebanden zijn nog veel meer verzwakt. Er zijn heel veel singles en losse samenlevingsvormen (scheidingen), migratie. De basisstructuren van vroeger bestaan niet meer. Maar de staat en de markt zorgen evenmin voor zekerheid. Beide falen hierin op grandioze wijze. Bovendien is er geen consensus meer in de samenleving over de politieke vraag waar het heen moet. Er is een hele grote diversiteit, maar ook een enorme polarisering. De Wilders-stemmers wijzen er steeds op wat er allemaal fout gaat. Je moet hen niet negeren, want ze tonen precies waarvoor en waarom de samenleving zulke hoge verwachtingen van de staat heeft: die moet controleren, organiseren en dingen opleggen, maar mag niet teveel reguleren, en moet dat het liefst van al nog gratis doen ook. De markt werkt niet meer naar behoren, maar de staat slaagt er ook niet in om de markt te reguleren. In feite reguleert de markt de staat en de staat laat dat toe. Wat dat betreft is het helemaal omgekeerd dan we dachten, dat is de laatste jaren wel goed uit de verf gekomen.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *