In de nieuwe AWBZ, in de WMO, in Vernieuwd Welzijn, in de gemeentelijke plannen voor de Jeugdzorg, voor de wijkregisseurs, mantelzorgers en gewone burgers: in alle plannen staat het, elke week is er een juichend congres over, de vakbladen schreeuwen het van de daken en de onderzoeksprogramma’s van hogescholen en universiteiten staan in dat teken. Maar de werkelijkheid is minder rooskleurig: dat er kwetsbare en kwetsbaar gemaakte mensen zijn die niet, nooit, aan dit beeld kunnen voldoen, wordt systematisch aan het gezicht onttrokken.
In toonaangevende beleids- en visiedocumenten over ‘kwetsbare mensen’ van de laatste vijf jaar die ik grondig bestudeerde, deed ik een paar opmerkelijke ontdekkingen. Kwetsbaarheid speelt als een inhoudelijk uitgewerkt concept geen rol van betekenis. De centrale begrippen zijn herstel, participatie, rechten, volwaardigheid, ruimte krijgen, eigen regie voeren, zelfredzaamheid, autonomie enzovoort. Voor zover er al sprake is van kwetsbaarheid, gebeurt dat formeel: het bestaat (jammer genoeg) en kent verschillende vormen zoals psychisch, sociaal, fysiek of economisch. Het stelt de zorg voor een lastige, zij het doenlijke, opgave maar is niet constitutief voor de zorg, het ‘maakt’ of ‘vormt’ de zorg niet.
Kwetsbaarheid mag er niet zijn
We zien dat kwetsbaarheid steeds opgevat wordt als het kenmerk van specifieke, met name te noemen groepen, levensstadia en desnoods wijken. Het is in elk geval niet iets van ons allemaal. Kwetsbaarheid wordt als categoriale aanduiding neergezet. Er wordt, ten behoeve van de beleidsvoering, graag en veel onderzoek gedaan welke die groepen zijn, wie in de toekomst ‘de kwetsbaren’ zijn – daar komen overigens altijd dezelfde groepen uit omdat de definitie geen andere toelaat. En er is natuurlijk meteen ook een moderne reflex: meten, in dit geval in de vorm van het volgen van ‘kwetsbaren’ met instrumenten en schalen die kwetsbaarheid en zelfredzaamheid pretenderen vast te stellen. Kun je meteen zien welke aanpak succesvol is en dus subsidiëring verdient: die kwetsbaarheid doet verdwijnen. Kwetsbaarheid is in dit moderne beleidsdiscours iets afkeurenswaardigs, een onwaarde: dat wat er niet zou moeten zijn en als het er wel is, bestreden moet worden.
De opvatting dat kwetsbaarheid ook verbonden is met bijzondere en waardevolle gevoeligheid, met gehechtheid en fragiliteit van wat dierbaar is, komt slechts een enkele keer ter sprake. Dat samenleven met kwetsbaren een maatschappij helpt te humaniseren en belet in de hoogste versnelling voort te jakkeren, zoek je tevergeefs in die geanalyseerde beleidsstukken. Eerder is het omgekeerde aan de orde: kwetsbaren die min of meer mee kunnen jakkeren gelden als volwaardig, vooral als ze dat met een innerlijke overtuiging doen.
Kwetsbaarheid als kostbaar goed verbleekt
Kwetsbaarheid als een brekelijk maar kostbaar goed verbleekt in het optimistische licht van herstel en participatie. Daarmee is de idee van kwetsbaarheid als gewoon, alledaags menselijk noodlot, als een vast basisgegeven van mens-zijn, buiten beeld gedrukt. Kwetsbaar zijn de onfortuinlijke (of slappe) anderen. Overigens wordt kwetsbaarheid opmerkelijk smal ingevuld: dat ongeschoolden, vroegtijdige schoolverlaters en bijvoorbeeld uitgeprocedeerde asielzoekers en illegalen kwetsbaar zijn, wordt niet of hoogst zelden vermeld. De idealen van zelfregie, herstel, participatie zijn op hen niet berekend, net zo min als de gebruikelijke remedies en schaaltjes om hun kwetsbaarheid te meten.
De inzet voor kwetsbare mensen moet allereerst van henzelf komen en vervolgens van familieleden, mantelzorgers en naaste buren. Dan pas van professionele hulp- en zorgverleners. Zelfredzaamheid betekent dan ook niet dat iemand zelfredzaam is, maar vooral dat er geen professional naar hem of haar omkijkt. Programma’s ter vermindering van kwetsbaarheid verschuiven bijgevolg van het zorgdomein naar welzijn.
Kwetsbare mensen betalen een flinke prijs
Voor dat zoek maken van een fatsoenlijk begrip van kwetsbaarheid betalen kwetsbare mensen een flinke prijs: ze worden even gemakkelijk opgejaagd (Eropaf!), gestraft (Lik op stuk) als verlaten (Niet pamperen!) omdat aan hen geen eer te behalen valt. Aan jongeren met een lichte verstandelijke beperking – new speak voor zwakzinnig en debiel – is dit alles treurig genoeg heel goed te illustreren. Kwetsbaarheid is in het huidige zorgdiscours een niet serieus te nemen maar te verdelgen kenmerk. Je zou het niet moeten zijn en je zou het ook niet moeten dulden. Het is welbeschouwd een primitief en onuitgewerkt begrip. Waar in het (Frans of) Engels ‘kwetsbaarheid’ uiteengelegd wordt in zulke concepten als frailty, vulnerability, precariousness en touchability, waardoor gedacht kan worden in nuances, gebeurt dat bij ons nauwelijks.
Toch is het zinvol broosheid, breekbaarheid, hachelijkheid en verwondbaarheid te onderscheiden en ook minder slordig te zijn met het verschil tussen kwetsbaar zijn, kwetsbaar gemaakt worden en feitelijk gekwetst worden of zijn. De diepste laag is de broosheid, een basisconditie die we allen als mens bezitten. Die kwetsbaarheid is hier een neutraal iets; er kan ons te allen tijden iets gebeuren en we zullen onherroepelijk vervallen en sterven. De tweede laag is die van de breekbaarheid. Het is een meer beïnvloedbare gestalte van kwetsbaarheid, de meest maak- en bestrijdbare omdat hier sociale factoren een grote rol spelen en beleid, veerkracht, macht en recht behulpzaam kunnen zijn. Ze doen overigens vrijwel niks met de broosheid.
De derde laag van kwetsbaarheid betreft wat delicaat en hachelijk is. Deze bouwt zich op gedurende het leven; hoe meer ik me hecht aan anderen, aan goederen of aan idealen des te kwetsbaarder ik ben. Vatbaar voor verlies, verdriet, verlatenheid. Een cynicus heeft daar natuurlijk geen last van; die is in dit opzicht minder kwetsbaar.
En ten slotte is er de raakbaarheid en verwondbaarheid: grotendeels een kwestie van morele sensibiliteit omdat het er hier om gaat of de ander mij wat doet, of ik gevoelig ben voor diens lijden (en welslagen), of ik ontvankelijk ben voor het appèl dat van de ander uitgaat. Indien zo, dan ben je kwetsbaar. Een dikke ik, een beetje hufter of zelfs degenen die alleen vraaggestuurd werkt, heeft hier geen last van.
Kwetsbaarheid weer ernstig nemen
Kwetsbaarheid kent vele gestalten en lagen, en stelt ons voor talloze subtiele opgaven. In mijn boek De zorgval wordt deze kwestie indringend onder de loep genomen en wordt de stelling verdedigd dat elk pleidooi voor ‘empowerment’ ondersteuning verdient maar pas deugt als het tegelijk een positieve waardering van de veelvormige kwetsbaarheid met zich meebrengt. Als in het professionele regime kwetsbaarheid weer ernstig genomen mag worden, zullen ook professionele deugden weer gaan tellen: professionals die niet alleen zakelijk competent willen zijn maar ook menslievend, trouw, barmhartig, welwillendheid; die bescherming bieden waar dat nodig is en aan wie je je kunt toevertrouwen als je (even) niet meer kunt. Die mededogen een plek kunnen geven en bij wie emoties omtrent de situatie van de ander een morele intuïtie kunnen losmaken: dat staat ons te doen en hier gaan we vandaan. Pleiten voor een rehabilitatie van kwetsbaarheid is tegelijk een pleidooi voor relatiegericht werken: de menselijk maat in zorg en welzijn.
Andries Baart is hoogleraar Presentie en Zorg aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht en aan de Universiteit van Tilburg. Onlangs verscheen van hem en Christa Carbo, De zorgval, Amsterdam 2013. Deze tekst varieert op en biedt een uitbreidende parafrase van hoofdstuk 2. van De zorgval.
Foto: Bas Bogers