Onderzoek naar wijkinterventies helpt de praktijk

Volgens Vasco Lub is de werkzaamheid van straatcoaches, gedragsprojecten, bewonersplatforms, buurtbarbecues en wijksport vaak niet of nauwelijks onderbouwd. Hier en elders kwam daar felle kritiek op. Jammer dat deze kritiek een aantal winstpunten van het onderzoek overschaduwt.

Met het boek Schoon, heel en werkzaam? stelt onderzoeker Vasco Lub de wetenschappelijke bewijslast van sociale interventies ter discussie. Hij wijst er op dat veel sociale interventies ingezet worden zonder dat er van te voren goed is gekeken naar de wetenschappelijke ‘evidence base’ met betrekking tot de veronderstelde effectiviteit van de aanpak. Hierdoor blijft het bepalen van effecten van maatregelen een ‘lastige kwestie’. Er is niet vooraf scherp uitgewerkt wat de te verwachten effecten zijn van de interventie, laat staan hoe deze effecten het beste zijn te meten. Bovendien is het nu eenmaal moeilijk (zo niet praktisch onmogelijk) om de exacte effecten van een maatregel binnen een complexe omgeving als een wijk te meten. De inhoudelijke behandeling van de vijf typen interventies die door Lub aan een wetenschappelijke toets worden blootgesteld is interessant, maar de aanpak en conclusies die worden getrokken kennen een aantal beperkingen, zoals ook al is aangestipt door enkele kritische commentatoren (onder meer op deze site).

Veel van de kritiek die op het boek wordt geuit richt zich op de werkwijze en conclusies van het onderzoek van Lub. De analyse van de werkzaamheid van sociale interventies wordt selectief en willekeurig genoemd (Fortuin, 2013), de opvatting van kernbegrippen als leefbaarheid te nauw (Boonstra & Hermens, 2013; Fortuin, 2013), en het gebruik van vooral internationale (Amerikaanse) literatuur is problematisch (Boonstra & Hermens, 2013). Bovendien, zo luidt de kritiek, zijn de conclusies van Lub met betrekking tot de bewijslast voor de werkzaamheid van interventies te veel gericht op een direct causaal verband tussen een geïsoleerde interventie en een afgebakend effect (Fortuin, 2013; Helleman, 20130; Van Alkemade, 2013), zonder rekening te houden met de dynamische en multidisciplinaire aard van problemen in wijken (Boonstra en Hermens, 2013). Wij zijn het niet oneens met de geuite kritiek, maar we vinden het jammer dat die kritiek een aantal belangrijke winstpunten van het onderzoek van Lub overschaduwt.

Interventies zijn nu inderdaad onvoldoende gebaseerd op kennis

De felle reacties op het onderzoek en de weer opgelaaide discussie over de effectiviteit van sociale interventies laten zien dat het hier een zeer actueel thema betreft. Tegelijkertijd zorgt de inhoud van de reacties ervoor dat de kernboodschap van het onderzoek wordt ondergesneeuwd.  Lub pleit op basis van zijn studie voor een verschuiving van de nadruk op evaluaties met betrekking tot de resultaten van interventies (ex post evaluaties) naar meer aandacht voor de (wetenschappelijke) onderbouwing van interventies aan de voorkant van het besluitvormingsproces (ex ante evaluaties). Wat ons betreft is dat de belangrijkste boodschap van deze studie.

Het is begrijpelijk dat de media vooral een ongenuanceerde boodschap over het onbewezen nut van specifieke sociale interventies naar buiten brengen, en daarmee de zoveelste discussie over het vele geld dat wordt geïnvesteerd in wijkaanpakken aanwakkeren. De manier waarop deze discussie gevoerd wordt is echter weinig constructief. Het moge duidelijk zijn dat meer kennis over de werkzaamheid van specifieke interventies belangrijk is. Tegelijkertijd is het algemeen bekend dat het moeilijk is om – gezien de complexiteit en het dynamische karakter van wijken en buurten – effecten van interventies te isoleren. Sterker nog, de relaties tussen verschillende interventies en de breedte van begrippen als leefbaarheid, veiligheid en welzijn maken dat het bepalen van geïsoleerde effecten problematisch, zo niet vrijwel onmogelijk is. Toch lijkt de manier waarop er in de media en de politiek op het onderzoek wordt gereageerd vooral te wijzen op een behoefte aan meer structurele effectmetingen. Daarbij wordt opnieuw de suggestie gewekt dat effecten van interventies meetbaar zijn.

Wij sluiten ons volmondig aan bij de diagnose van Lub dat de keuze voor interventies vaak onvoldoende gebaseerd is op (wetenschappelijke) kennis. Dit is een belangrijk en actueel probleem bij de aanpak van sociale vraagstukken. We juichen zijn ambitieuze streven om hier verandering in aan te brengen van harte toe. De vraag is hoe hiervoor een oplossing gevonden kan worden. Het verkrijgen van meer kennis over interventies is slechts één onderdeel van de oplossing. Minstens even belangrijk is om er voor te zorgen dat beleidsontwikkelingsprocessen zo zijn ingericht dat er op een vanzelfsprekende manier gebruik gemaakt wordt van die kennis, en daar ligt misschien nog wel de grootste uitdaging.

Er moet een brug naar de praktijk komen

Naast investeringen in onderzoek op het gebied van effecten van interventies moet er – zowel vanuit de overheid als bij onderzoeksinstellingen – ook aandacht besteed worden aan de (her)inrichting van beleidsprocessen. Alleen dan kan een brug worden geslagen  tussen de kennis die wordt ontwikkeld in wetenschappelijke kringen en de dagelijkse praktijk van beleidsontwikkeling,  waar gezocht wordt naar interventies ‘op maat’ (passend bij de specifieke vraagstukken van een specifieke omgeving). Het is een illusie om te denken dat een willekeurige beleidsambtenaar of welzijnswerker in eindeloze stapels wetenschappelijke artikelen gaat grasduinen om een ‘evidence-base’ voor een interventie te vinden. De dagelijkse werkelijkheid van beleidsontwikkeling is daar niet op ingericht. Met andere woorden, het is noodzakelijk om innovatieve manieren te ontwikkelen om wetenschappelijke kennis toegankelijk te maken en in te passen in het ontwerpproces voor interventies. Hierbij moet het streven niet zijn om kant-en-klare interventies aan te reiken die zijn ‘bewezen’, maar om beleidsontwikkelaars te helpen met het beter gebruik maken van data uit hun eigen omgeving, gecombineerd met inzichten en ervaringen uit andere omgevingen.

Het onderzoek van Lub vormt een belangrijke stap in de goede richting, en laat duidelijk zien hoe het principe van een onderbouwde interventietheorie gebruikt kan worden voor ex ante beleidsevaluaties. Wanneer beleidsontwikkelaars praktische instrumenten ter beschikking hebben om op basis van kennis relevante interventies te selecteren en binnen de eigen context toe te passen, kan er een voortdurende verbetering in de kwaliteit en effectiviteit van sociale interventies worden bereikt.

Hanneke Duijnhoven, Mirjam Huis in ’t Veld en Maaike Lousberg zijn onderzoekers bij TNO.

 

Bronnen

Boonstra, N. & Hermens, N. (2013) Hoezo niet werkzaam?

Fortuin, K. (2013) Onderzoek naar wijkinterventies is heel willekeurig.

Helleman, G. (2013) Leefbaarheid: meer dan een badkamer.

Lub, V. (2013) Schoon, heel en werkzaam? Een wetenschappelijke beoordeling van sociale interventies op het terrein van buurtleefbaarheid. Den Haag: Boom|Lemma.

Van Alkemade, J. (2013) Column Joost van Alkemade ‘Schoon, heel en werkzaam’. Movisie