Over het reservoir aan actieve burgers tasten we in het duister

Er wordt veel verwacht van actieve burgers. Maar over het  ‘reservoir’ aan actief burgerschap in de Nederlandse samenleving tasten we nog grotendeels in het duister. Een explosieve groei van het aantal actieve burgers kan de wetenschappelijke literatuur ook nog niet bevestigen. Wat weten we wel over actieve burgers? 

In het kielzog van beleidsmakers en politici hebben ook onderzoekers veel aandacht voor ‘actief burgerschap’. De Universiteit van Tilburg zette in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken recent onderzoek op een rij. Doel: zicht krijgen op beschikbare onderzoekskennis over ontwikkelingen in actief burgerschap, over het stimuleren van actief burgerschap en over onontgonnen onderzoeksgebieden. Wat zijn de opmerkelijkste bevindingen?

Aandacht gaat vooral naar informele, kleinschalige, burgerinitiatieven

Actief burgerschap is an sich geen nieuw verschijnsel, al lijkt dat vaak wel als je het enthousiasme en optimisme beluistert van beleidsmakers, politici, onderzoekers en de actievelingen zelf. Al sinds jaar en dag zetten miljoenen Nederlanders zich om niet in voor elkaar, voor hun leefomgeving, voor de goede zaak, voor een betere wereld. Kijkend naar de academische literatuur zijn het de afgelopen jaren vooral de informele en vaak kleinschalige bewonersinitiatieven die de spreekwoordelijke pennen in beweging brengen. De aandacht voor deze initiatieven heeft voor een deel te maken met de sfeer van hot & new die rond zulke initiatieven hangt. Burgerinitiatieven zijn – volgens de gangbare definities – niet door de overheid in het leven geroepen, maar door samenscholende burgers zelf. Ze zouden niet zo formeel en plichtmatig opereren, doch eerder informeel en lichtvoetig. Dat maakt burgerinitiatieven vitaal maar zeker ook viraal, in die zin dat de verhalen omtrent burgerinitiatieven zich snel voortplanten, eerst in de praktijk en vervolgens ook in de onderzoeksliteratuur.

De onderzoeksaandacht voor dergelijke bewonersinitiatieven hangt deels ook samen met de positieve beleidsverwachtingen van dergelijke uitingen van actief burgerschap. Beleidsmakers hopen en verwachten dat burgerinitiatieven bijdragen aan leefbaarheid, veiligheid, sociale cohesie en dergelijke. In het kielzog van deze beleidsaandacht richten onderzoekers hun aandacht vervolgens ook op deze initiatieven. Dit ter operationalisatie dan wel toetsing van de positieve verwachtingen van beleidsmakers.

Over het reservoir tasten we nog in het duister

De literatuurstudie laat zien dat veel van het onderzoek naar de hedendaagse uitingen van actief burgerschap kwalitatief van aard is. Vooral over kenmerken van initiatiefnemers en over werkwijzen en organisatievormen van burgerinitiatieven is in zijn algemeenheid het nodige bekend. Zo weten we bijvoorbeeld dat het vaak de reeds actieve burgers zijn die (bewoners)budgetten aanvragen. Zo weten we inmiddels ook dat bij doe-gerichte initiatieven het beeld van de hogeropgeleide, blanke man van middelbare leeftijd sterker genuanceerd moet worden dan bij de overlegachtige initiatieven.

Maar: over frequenties en aantallen, over het aanwezige ‘reservoir’ aan actief burgerschap in de Nederlandse samenleving tasten we nog grotendeels in het duister. We weten dat het er is, dat het substantieel is, en volgens sommigen zelfs een explosieve groei doormaakt. Het laatste is een claim die vooralsnog niet cijfermatig op basis van wetenschappelijke literatuur kan worden bevestigd of weerlegd.

Overheden richten zich sterk op gemakkelijke groep

Er is inmiddels in algemene termen reeds veel bekend over de drivers van actief burgerschap: over wat mensen (niet) willen en kunnen en over de grote rol van ‘gevraagd worden’ bij het actief worden. Er is inmmiddels ook veel onderzoek gedaan naar manieren waarop instituties – gemeenten, maar ook maatschappelijke organisaties – positieve maar ook negatieve bijdragen kunnen leveren aan het activeren van burgers. Uit deze onderzoeken komt geen eenduidig recept, wel wat algemene noties: vertrouwen en niet helemaal loslaten, een dynamische balans tussen aansluiten bij wat mensen zelf willen en kunnen en het creëren van een uitnodigende omgeving, dat is wat burgers helpt in beweging te komen . De toepassing en uitwerking van deze noties is context- en vaak ook persoonsgebonden.

Wat daarbij opvalt is dat het merendeel van het onderzoek is gedaan naar ‘actieve burgers’ – burgers die reeds betrokken zijn. De ‘minder actieven’ – vanuit de gangbare beleidsbril bekeken – zijn nog onderbelicht. Veel aanpakken van overheden en andere instituties zijn gericht op de relatief makkelijk te bereiken groep: de ‘verantwoordelijken’ – zoals de WRR deze groep noemt (ongeveer een derde van de bevolking). Deze groep is in het algemeen bereid en in staat tot actieve betrokkenheid: zij hebben reeds de passende ‘toerusting’. We weten nog weinig over mogelijkheden om de andere door de WRR onderscheiden groepen te betrekken: de ‘critici’ (zo’n 25 procent), de ‘pragmatici’ (ook ongeveer 25 procent) en de ‘volgzamen’ (15 procent).

Vervelende burgers blijven buiten beeld

Bij goed burgerschap wordt doorgaans gedacht aan burgers die zelfredzaam zijn en eigen verantwoordelijkheid nemen. Het gaat dan vooral om ‘brave burgers’die vooral meedenken met beleid en een ‘conformerende zelfredzaamheid’ aan de dag leggen, zoals Drosterij en Peeters het noemen. ‘Vervelende’ burgers die niet zozeer mee maar vooral tegen denken blijven vaak buiten beeld, zo waarschuwen onderzoekers. Dit terwijl een activistisch-argwanende burgercultuur binnen een vitale, stabiele democratie wel degelijk een belangrijke corrigerende rol te vervullen heeft (zie ook Thompson, Ellis en Wildavsky). Ook de WRR wijst op het belang van wat zij ‘tegenbinding’ noemen. Deze beelden en ideeën werken door in concreet beleid: bepaald gedrag en/of bepaalde thema’s krijgen meer beleidsaandacht en worden door de overheid financieel of praktisch ondersteund en gestimuleerd (zie ook Vrooman et al. ). Ander – onwenselijk gedrag – wordt ontmoedigd.

Is actief burgerschap iets anders dan vrijwillige inzet?

Opvallend is dat in de literatuur over actief burgerschap niet of nauwelijks een verbinding wordt gelegd met wetenschappelijke kennis over vrijwillige inzet en sociale bewegingen. Veel vrijwilligersorganisaties zijn ooit begonnen als bewonersinitiatieven, denk bijvoorbeeld aan speeltuinverenigingen (zie Selten, Adriaanse en Becker). Volgens Meijs en Van Baren  is actief burgerschap dan ook niet wezenlijk anders dan vrijwilligerswerk of vrijwillige inzet. De onderzoekswerelden van actief burgerschap en vrijwilligerswerk zijn echter sterk gescheiden.

Wetenschappelijk zien we vooral van aandacht van politicologen, bestuurskundigen en een deel van de sociologen voor actief burgerschap. Onderzoek naar vrijwilligers en vrijwilligerswerk wordt vooral gedaan door sociaal psychologen, bedrijfskundigen, antropologen en enkele (weer andere) sociologen. Ook bestuurlijk lijken de werelden gescheiden: in ‘het Haagse’ is het vooral het ministerie van Binnenlandse Zaken dat aandacht heeft voor actief burgerschap, terwijl vrijwilligerswerk van oudsher viel onder het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en zijn voorlopers.

De bodies of knowledge van actief burgerschap en vrijwillige inzet zouden beter met elkaar verbonden kunnen worden. De inzichten die dat op zou leveren, kan hen die de doe-democratie vormgeven helpen om beter in te spelen op de actuele en toekomstige ontwikkelingen. Gemeenten, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven, sociale ondernemers en bewoners/burgers, zij zullen het met elkaar moeten doen. En met onderzoekers die een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het vergroten van inzicht zodat niet steeds opnieuw het wiel hoeft te worden uitgevonden. De onderhavige literatuurstudie poogt in ieder geval een mooie academische (overzichts)stap in die richting te zetten.

De literatuurstudie is verschenen onder de titel Actief burgerschap – Lijnen in de literatuur en is op 3 september j.l. gepresenteerd op de debatmiddag van de Kennismakelaar ‘Ruimte voor Initiatief’.

 

Ted van de Wijdeven is als bestuurskundig onderzoeker en docent verbonden aan de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur (TSPB) van de Universiteit van Tilburg. In 2012 promoveerde hij op het proefschrift Doe democratie: Over actief burgerschap in stadswijken.

 

Aletta Winsemius werkt als senior onderzoeker bij MOVISIE. Daar werkt zij onder meer aan het project Kennismakelaar Ruimte voor Initiatief. Hierin werkt zij samen met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Platform31. Het project beoogt de verbinding van inzichten uit (wetenschappelijk) onderzoek en kennisvragen van gemeenten, organisaties en burgerinitiatieven.

 

Literatuur

 

Drosterij, G., & Peeters, R. (2011). De nieuwe burgerlijkheid: participatie als conformerende zelfredzaamheid. Beleid en Maatschappij, 38(4), pp. 85-101.

 

Meijs, L. & Baren, E. van (2013) Vrijwilligerswerk is nog steeds een modern begrip. Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken 1, pp. 40-41.

 

Selten, P., Adriaanse, C., Becker, B. (1996) Af en toe met pa en moe. De speeltuinbeweging in Nederland 1900-1995, Utrecht: Tijdstroom.

 

Thompson, M., R. Ellis, Wildavsky, A. (1990). Cultural Theory. Boulder: Westview Press.

 

Vrooman, C., Noije, L. van, Jonker, J. J., Veldheer, V. (2012). Responsabele burgers, regisserende overheid. In: Veldheer, V., J.-J. Jonker, L. van Noije & C. Vrooman (red.), Een beroep op de burger, Minder verzorgingsstaat, meer eigen verantwoordelijkheid, Sociaal en Cultureel Rapport 2012. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.