De romantiek rond collectief zelfkazende burgers slaat door

De participatiepatiesamenleving is weer terug van niet weggeweest. Nu in het pleidooi voor het overdragen van taken aan (groepen van) burgers. Kleinschalige zelfvoorziening  heeft zeker voordelen. Maar de beperkingen en nadelen blijven vaak onbesproken. De kleinschaligheidsayatollahs hebben ook helemaal geen behoefte aan discussie. Maar die is wel nodig, want er rijzen serieuze bezwaren.

Dagelijks storten dagblad, vakblad en Twitter de zegeningen van de kleinschalige nabijheid en het eigen initiatief over ons uit. Het gaat bij voorbeeld om lokale energieopwekking, eigenhandig groenbeheer in de wijk, de buurtbus, het zelfbestuurde buurthuis, de autodeel-organisatie  of collectief particulier opdrachtgeverschap in de woningbouw. Particuliere initiatieven rond publieke en semi-publieke taken nemen toe. Dat is op zich een goede ontwikkeling: de overheid heeft zich te veel taken laten aanleunen.

Het positivisme van de klein-maar-fijn-beweging volstaat niet

Opeenvolgende crises legden genadeloos bloot dat groter niet altijd beter is. Onderlinge afhankelijkheid op wereldschaal brengt risico’s met zich waarop wij (nog) niet zijn ingesteld. Het heeft ons ook instituties gebracht die ‘too big to fail’ zijn. Of dat nu banken, zorginstellingen of woningcorporaties zijn - wanneer zij slagzij maken, resulteert dat in economische ontwrichting. Wij mogen de portemonnee trekken voor de reddingsacties.

Dat het anders kan, bewijzen degenen die aan de keukentafel een dorpsonderneming startten, of met de buurt de zwembadexploitatie van de zwaar bezuinigende gemeente overnamen.

Toch volstaat dit positivisme niet. Wij zien drie beperkingen van de klein-maar-fijn-beweging.

‘Samen voor ons eigen’: het gevaar van uitsluiting

De eerste beperking vatten we samen met ’Samen voor ons eigen’. Initiatieven om met gelijkgestemden iets tot stand te brengen, leiden tot vormen van zelfgekozen collectivisme. Echter, het verbinden van gelijkgestemden sluit anderen uit. Dat is geen probleem zolang het taken betreft die zich afspelen in het private domein. Zodra initiatieven  zich uitstrekken tot - voormalige- publieke taken, moet men oppassen: niet elke buurtbewoner heeft zin om samen te schoffelen of is daartoe in staat. Bij groenbeheer blijft de schade voor de non-participant wellicht beperkt tot sociale druk. Maar wat betekent uitsluiting wanneer het gaat om vitale functies als hulp, zorg, verzekering of stroomvoorziening?

Het categorisch afwijzen van grootschalige organisatievormen is elitair. Het ondermijnt de elementaire solidariteit die nodig is om meer dan alleen dijk en geldautomaat in stand te houden. Kleinschaligheid is vooral aantrekkelijk voor hen die zich dat kunnen permitteren. Het betreft bovendien kleinschaligheid binnen de grootschalige comfortzone. Ook de duurzaam zelfkazende burgers hechten aan internet, warm- en koud stromend water en de brandweer.

Wat als het misgaat met het kleinschalige initiatief?

’Als het misgaat…’  leidt ons naar de tweede beperking. We leven steeds langer, in welvaart en welzijn, juist doordat we in anderhalve eeuw een vitale basisinfrastructuur hebben gebouwd. Die infrastructuur, water en stroom, internet, veiligheid, gezondheidszorg en voedselvoorziening, is grootschalig georganiseerd. Deze schaal heeft nadelen maar stelt ons in staat om voorzieningen voor iedereen toegankelijk, betrouwbaar en betaalbaar te houden.

Wat gebeurt er als zo ’n kleinschalig collectief initiatief, dat zich heeft ontworsteld aan de grootschaligheid, vastloopt? Het hangt ervan af. Het groenbeheer kan de gemeente zonder al te veel extra kosten wel weer ter hand nemen. Maar de overheid als vluchtheuvel voor kapseizende maatschappelijke initiatieven lijkt ons niet wenselijk. De ’Wat gaat de wethouder hieraan doen?-reflex’ is nooit ver weg.

Onlangs strandde de financiering van een groot aantal energiecollectieven. De vermaledijde grote energieconcerns mochten te hulp schieten om de continuïteit in de stroomvoorziening te waarborgen. Op kosten van alle gebruikers en dankzij de grote semi-monopolist kon men weer geruisloos over op het grote net. Nog wel. Als taken ‘voor het eggie’ privaat worden impliceert dat ondernemen voor eigen rekening en risico, niet van twee walletjes eten.

Het wordt een geloof dat geen tegenspraak meer duldt

’De Kantelkerk slaat toe’, zo noemen wij ons derde bezwaar. Het geloof in ‘klein-is-fijn’ neemt hier en daar ideologische en religieuze vormen aan. De hogepriesters van de Kantelkerk willen ons doen geloven dat het antwoord op de opeenvolgende crises en het maatschappelijk onbehagen een alles omverwerpende kanteling is. Wij moeten ons omturnen in kleinschalige autarke gemeenschappen. Vooral de fanatieke vleugels van de duurzaamheidsbeweging hebben hier een handje van.

Een voorbeeld. Alle overheden omarmen collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) in de woningbouw. Niks mis mee, mits men het erkent als interessante niche. En de stevige (subsidie-)bijdragen van de overheid voor de intensieve begeleiding hiervan goed in beeld blijven. Maar uitspraken van ideologen dat zelfbouwers een ’ultieme culturele daad in zelfbeschikking’  verrichten, doet vermoeden dat ook hier de Kantelkerk wortel heeft geschoten.  Meer dan 70 procent van het particulier opdrachtgeverschap betreft catalogusbouw;  een leuk weetje in dit verband.

Het nadeel van deze manier van het kleinschaligheidsgeloof belijden is dat men geen tegenspraak meer duldt; zelfrelativering en humor verdwijnen. Wie niet mee kantelt is achterlijk of maakt deel uit van de ’oude machtsstructuur’. Ordelijk argumenteren is niet meer mogelijk.

‘Klein is het nieuwe groot’, roept de reclame van de Triodosbank ons toe. Wij vragen ons af of we hier nu werkelijk beter mee af zijn.

Kirsten Veldhuijzen MSc is senior adviseur Raad voor het openbaar bestuur. Prof. mr. Friso de Zeeuw is  praktijkhoogleraar Gebiedsontwikkeling TU Delft en directeur Nieuwe Markten Bouwfonds Ontwikkeling.

Dit artikel is 2605 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (8)

  1. Altijd goed om te waarschuwen dat je niet moet doorslaan. We moeten beseffen dat het gaat om het kiezen van de juiste schaal bij het probleem.

    Echter het gemak waarmee gesteld wordt “Deze schaal heeft nadelen maar stelt ons in staat om voorzieningen voor iedereen toegankelijk, betrouwbaar en betaalbaar te houden.” Dat geldt lang niet altijd! Ook die grote bedrijven moeten op tijd zijn weer geholpen worden. Denk aan de kleine conservatief gefinancierde woningcorporaties die moeten bloeden voor het grote Vestia.

    Het gaat toch echt om de combinatie klein waar kan en groot waar het moet. Ook technocratisch kazende burgers slaan wel eens door.

  2. Grotendeels eens hoor, met de risico’s die jullie hier opsommen. Ik ken weinig mensen die deze risico’s niet zien. Ik vind er wel een valse tegenstelling in zitten.

    Want de grote uitdaging zit hem toch in het ruimte maken voor (weer meer) maatschappelijk initiatief onder de voorwaarde dat niemand is uitgesloten van wat hij nodig heeft om een goed en zelfstandig leven te leven.

    In het verduren van de dilemma’s die het oplevert wanneer je in instituties ruimte wilt maken voor oplossingen die gedreven zijn vanuit wat er werkelijk gaande is. Want dat dat dilemma’s oplevert, is evident.

    En dat dat nodig is, zeggen jullie ook, toch? Want vaak moeten mensen werken vanuit een gebrek aan autonomie dat werkelijk iedereen verlamt (lees daarvoor bijvoorbeeld het onderzoeken dat in Zaanstad is uitgevoerd naar multi-probleem-gezinnen, Hemelse modder heet het).

    Natuurlijk is niet alles wat grote instituties teweeg brengen, slecht. Ik zou mijn vader die onlangs is geopereerd aan darmkanker, echt niet aan een autarkisch buurtziekenhuis willen overleveren 🙂

    Ik vind het dus echt jammer dat jullie in je bezwaren zo’n karikatuur gebruiken. Want er zijn talloze mensen binnen en buiten instituties die, alle bezwaren die jullie beschrijven indachtig, proberen om een weg te vinden in hun werk. Omdat ze ook zien dat de manier waarop we nu sturing geven aan het besteden van ons collectieve geld, toch vaak averechts werkt.

    En jullie zijn nu net in de positie om eens echt te kijken wat er nu werkelijk dag in dag uit gebeurt, en daar conclusies aan te verbinden.

    Enne… dat aanbod voor CPO komt toch 9 van de 10 keer niet voort uit particulieren zelf, maar uit de paniek van grondbezitters die hun grond niet verkocht krijgen? Dan moet je daar volgens mij ook niet te snel conclusies trekken uit de catalogus-gevolgen daarvan…

    Hartelijke groet!

    Marije
    (ja. zo eentje van maatschappelijk initiatief en zo, en trouwens ook PO’er)

  3. Aan het kleinschalige kleven ook grote beperkingen. In mijn dagelijkse beroepsleven adviseer ik bedrijven over CE en inspecties van arbeidsmiddelen. Kennis en middelen zijn twee centrale termen in het ARBO veiligheidsbeleid. Deze twee begrippen worden in de dagelijkse praktijk in de professionele omgeving vaak niet naar behoren ingevuld. Ik houdt mijn hart vast als allerhande arbeid buiten de professionele sfeer gaat plaatsvinden. Hoe hebben wij aansprakelijkheid geregeld? Wie draait voor de (ziekte)kosten op.
    Het principe dat de burger niet alles moet afwentelen op de overheid, daar is niets mis mee. Maar daar hoort ook bij het overdenken wat de overheid wel of niet kan afgeven. Zoals het nu uitgerold wordt is het niet meer dan een ordinaire bezuiniging die voor BV Nederland wel eens nadelig kan uitpakken!
    grtz. Kees

  4. In grote organisaties zit allicht veel collectief geheugen, veel bedrijfsgebonden kennis en kunde. Waarom zagen we ‘ineens’ dat bijvoorbeeld intranetten niet in alle deskundigheidsbevordering konden voorzien, die via de ’tacit learning’ – mentorbegeleiding bijvoorbeeld – wél gerealiseerd kon worden? Oftewel: kunnen kleinschalige initiatieven profiteren van die grote collectieve geheugens? Zo ja, hoe? Wordt er niet hier en daar erg rücksichtslos afgebroken? En daardoor kansen gemist?

  5. Dat is wel bijzonder dat zo’n stuk waarin geen enkele zelfrelativering te bespeuren is eindigt met de kritiek dat kleinschaligheidsapostelen geen humor en zelfrelativering hebben. Van iemand als Friso de Zeeuw die zo dicht op alle drama’s rond het Bouwfonds en gemeentelijke grondpolitiek heeft gezeten zou je toch mogen verwachten dat hij hartelijk moet lachen om het idee dat grootschalige systemen een zegen zijn.
    Geheel eens met Marije dat jullie je verschuilen achter karikaturen en de vraag hoe die grote systemen in beweging te krijgen zijn ontwijken.
    Wat vinden de auteurs bijvoorbeeld van pogingen van een gemeente als Almere om zelfbouw zonder projectontwikkelaars tot norm voor stadsontwikkeling te maken? Dat gaat toch wel even verder dan zelfkazend bezig zijn.Ik kan me nog een uitspraak van voormalig wethouder Adri Duivesteijn herinneren waarin hij stelde dat wat de zelfbouwers in Almere uit catalogussen halen heel wat meer kwaliteit en identiteit laat zien dan wat ontwikkelaars en bouwers uit de grond stampen. Dus die sneer naar catalogusbouw zou ik niet te makkelijk uitdelen.

    Misschien een idee om in een volgend artikel wel in te gaan op die prangende vraag die nu zo behendig wordt ontweken: hoe je de perverse effecten van grootschaligheid en winstbejag kunt bestrijden als je die zelfkazende burgers daar niet voor nodig hebt.

  6. De plank mis?
    Zoals je er tegenwoordig bij toonaangevend wetenschappelijk onderzoek goed aan doet eerst te kijken wie de opdracht dan wel financiering verstrekt, is het interessant om te onderzoeken in welke mate de institutionele positie van de auteurs bepalend is voor het onmisbare dedain waarmee zij schrijven over burgerinitiatieven. Daarbij gaat het niet om een moralistische terechtwijzing, maar om aanschouwelijk te maken hoe groot de maatschappelijke kloof is tussen de wijze waarop lokale kleinschalige burgerinitiatieven willen werken en het ‘beleidsmatige ongemak’ van de politieke en bestuurlijke systeemwereld ten aanzien van nieuwe vormen van bewonersorganisatie. Opvallend veel bewonersinitiatieven kiezen ervoor om hun werk op een zo groot mogelijke afstand van deze kaders te doen, met als legitimatie de noodzaak de ‘eigen kracht’ te behouden. Immers ondanks de eindeloze beleden mantra van burgerkracht, die in de ‘participatiemaatschappij’ haar nieuwe institutionele verankering moet krijgen, laat in de praktijk de relatie van burgerinitiatieven met een – veronderstelde- faciliterende overheid een geheel ander beeld zien. Politici en bestuurders en al hun externe adviseurs zijn veelal niet toegerust om initiatieven, die als paddenstoelen uit de grond schieten, op hun waarde te schatten, laat staan te faciliteren. Alleen al de verstikkende regelgeving, draait menig initiatief al bij voorbaat de nek om. Belangrijker is echter de discrepantie in denksystemen van vertegenwoordigers van de institutionele kaders en de burger die actief is rond tal van projecten in hun buurt of wijk. Waren eerder pogingen te zien waarbij de burger langs een politieke weg probeerde een tegenmacht te vormen tegenover de regulerende macht van instituties, tegenwoordig wordt de energie gespaard voor het versterken van de ‘eigen kracht’. Dit vanuit de ervaring dat de kans van slagen om tot een geslaagd burgerinitiatief te komen omgekeerd evenredig is met nauwe banden met de institutionele systeemwereld. Wordt er op de talrijke congressen en seminars over ‘burgerkracht’ een voortdurend appel gedaan op bestuurders om ‘de regie los te laten’, de praktijk wijst vaak anders uit.
    Bovenstaande kan verklaren waarom de auteurs in hun analyse over de plaatsbepaling ten aanzien van burgerinitiatieven voor een badinerende toonzetting kiezen. Niet de kracht van een fundamentele andere benadering van leefbaarheid, zorg en welzijn wordt benadrukt, maar de afstand de institutionele systeemwereld ten aanzien van burgerinitiatieven trilt pijnlijk door in hun analyse. Nu veel burgers tot het inzicht komen dat er aan de bestuurlijke ‘macro’ kant van de samenleving niet veel eer te behalen valt, kiezen ze voor de ‘micro kant’ van de directe leefomgeving. De tendens is te jong om te kunnen bepalen welke maatschappelijke invloed daarvan uit gaat. Maar dat het een krachtig medicijn is tegen een dreigend cynisme mag duidelijk zijn.

  7. Is dit nu een pleidooi om terug te gaan naar de 100% catalogusbouw van 5,4m beuk, 9, mischien 10m diep (dit laatste kost wel 22.500 euro extra) die de Vinex-ontwikkelaars in zeeeer grote getale hebben neergezet?
    Ik verbaas me toch elke keer weer over de neerbuigendheid waarmee wordt gesproken over mensen die hun eigen huis laten bouwen met 100% meer keuzemogelijkheden dan welke ontwikkelaar dan ook (op enkele hoge uitzonderingen na) ooit hebben aangeboden en dit zonder een specifiek voor hun ontworpen huis………

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *