Voedselbanken: een onmisbare schakel in het lokale armoedebeleid

Tien jaar geleden bestonden ze nog niet. Inmiddels zijn voedselbanken niet meer weg te denken. Deze week wordt een Utrechts onderzoek gepresenteerd. Is effectief armoedebeleid nog denkbaar zonder dit nieuwerwetse burgerinitiatief? Nee, zeggen de onderzoekers. Maar kwetsbaar zijn ze wel.

 

Momenteel telt Utrecht acht voedselbanken. Wekelijks voorzien zij ruim achthonderd mensen van voedsel. Om in aanmerking voor de Voedselbank te komen mag je niet meer dan 180 euro per maand te besteden hebben. In Utrecht zijn de voedselbanken relatief laat van de grond gekomen. Het is een mengeling van verschillende particuliere initiatieven, vaak kleinschalig begonnen, met een ondersteunende rol voor (semi)professionele organisaties. Voedselbanken zijn kwetsbare initiatieven. Een voedselbank starten en continueren vergt veel tijd en inzet. En is helaas vaak afhankelijk van de inzet van enkelen of slechts een persoon. Terwijl wel elke week weer wordt verwacht dat er goed gevulde voedselpakketten klaarstaan voor de deelnemers. Bij ziekte, tijdens vakanties, of als de voedselaanvoer tijdelijk stagneert, valt het voedselverdeelpunt stil en vangen de gebruikers bot. De continuïteit van de initiatieven blijkt een heikel punt.

Indirect beperkte steun van de gemeente

Op zoek naar meer structureel en substantieel aanbod gingen in Utrecht Stichting de Tussenvoorziening (een instelling voor maatschappelijke opvang) en de wijkpastores op zoek naar actieve wijkbewoners en hielpen hen om voedselbanken in hun wijk te openen en organisatorisch krachtiger te maken. Onder andere door een (onbetaalde) coördinator in te zetten, het instellen van een centraal distributiepunt, het maken van afspraken met leveranciers en het ter beschikking stellen van een busje. De gemeente Utrecht stelt zich terughoudend op. De subsidie voor de diensten die de Tussenvoorziening aan de voedselbanken levert, werd pas vanaf 2012 gedeeltelijk toegekend. De voedselbanken ontvangen dus indirect – via de Tussenvoorziening – beperkte steun van de gemeente.

Een toestroom van ‘nieuwe armen’

Voedselbanken signaleren een verandering in het type klanten. Er lijkt sprake van een toestroom van ‘nieuwe armen’. Gebruikers van de voedselbanken zijn allang niet meer enkel de usual suspects. Ook hoger opgeleiden en mensen die voorheen een (boven)modaal inkomen genoten, vinden de weg naar de voedselbank. Vaak gaat het om mensen die gescheiden zijn en te duur wonen of die hun huis niet kunnen verkopen.

Lokale beleidsmaker lijkt niet veel te voelen voor voedselbank

De werkwijze van voedselbanken lijkt niet in de gemeentelijke beleidsvisie te passen. De verhouding tussen  gemeenten en voedselbanken is daarom in de regel moeizaam, ook in Utrecht. Lange tijd heeft de gemeente de initiatieven financiële steun onthouden. Bij de oprichting van de eerste voedselbanken in Utrecht zei toenmalig PvdA-wethouder Hans Spekman: ’Wij hebben in Utrecht een goed armoedebeleid, wij hebben geen voedselbanken nodig.’ (Later kwam hij daar wel van terug.) Negatieve beeldvorming over het type gebruiker lijkt hierbij een rol te spelen. Landelijk worden soortgelijke  reserves geformuleerd. Criticasters suggereren dat het creëren van een aanbod van gratis voedselverstrekking vanzelf tot een vraag leidt. Of dat het betrokkenen passief maakt en hen gevangen houdt in een afhankelijke positie, afhankelijk van weldoeners en caritas. In een relatief welvarend land onacceptabel. Deze (morele) bedenkingen worden wellicht ingehaald door een nieuwe werkelijkheid. Nederland overweegt om in 2014 voor het eerst mee te doen met de Europese armoedeprogramma’s waarbij – met Europese subsidie – in de lidstaten van de EU voedsel kan worden uitgedeeld aan de allerarmsten.

Zwaarder appèl op eigen kracht

Voedselbanken zijn inmiddels uitgegroeid tot een fenomeen waar niemand meer omheen kan. En dat geldt zeker voor gemeenten. Deze (semi)particuliere initiatieven maken zichtbaar dat er burgers uit het systeem vallen en dat de overheid blijkbaar niet in staat of bereid is om een deel van haar minder fortuinlijke burgers een sociale basisvoorziening te bieden. Een voedselpakket als laatste vangnet dus.

Gemeenten kunnen en willen een deel van de doelgroep niet meer bijstaan. Armoede wordt daarmee een reëel probleem, ook voor niet-usual suspects. De komende decennia zal er een zwaarder appèl worden gedaan op de eigen kracht van burgers en op het zelforganiserend vermogen van de zogenaamde participatiesamenleving.

Nieuwe omgang met burgerinitiatieven

De verleiding is groot om van voedselbanken beleidsmatige uitvoeringsinstanties te maken. Met alle procedures en regels van dien. Een wezenlijk andere houding van gemeentelijke beleidsmakers is vereist. Hoe kan het beste met dergelijke burgerinitiatieven worden omgegaan? Hoe worden toekomstige subsidierelaties vormgegeven? Vraagt de gemeente op termijn van de voedselbanken om namen en andere informatie over gebruikers te gaan registreren en inzage te verschaffen in deze bestanden?

Niet onbelangrijk is ook welke positie de voedselbanken zelf kiezen. Zetten ze in op een geleidelijke institutionalisering? Op welke manier behouden zij het karakter van een burgerinitiatief en kunnen zij toch continuïteit bieden? Hoe kan de rol van vrijwilligers worden verstevigd? Of nemen professionals de initiatieven langzaam over, en leggen deze hun professionele normen over goed bestuur, bejegening van cliënten, en omgang met privacygevoelige informatie over gebruikers op aan de vrijwilligers en onbetaalde coördinatoren van de voedselbanken?

Onmisbare schakel in modern beleid

Misschien is er een middenweg. In deze tijd van economische crisis zijn de versobering van het sociale stelsel en de groeiende toestroom bij de voedselbanken communicerende vaten. De overheid en de voedselbanken zijn tot elkaar veroordeeld. Voedselbanken behoren inmiddels tot de spelers in het nieuwe sociale landschap waar andere spelers – zoals gemeenten – zich toe dienen te verhouden. Het wordt tijd om te erkennen dat voedselbanken (en verwante initiatieven zoals weggeefwinkels) een onmisbare schakel in het moderne lokale armoedebeleid zijn geworden. Dan pas kan er op een productieve manier over nieuw beleid worden gedacht.

Lia van Doorn is lector bij het Kenniscentrum Sociale Innovatie aan de Hogeschool Utrecht. Ze promoveerde op: 'Een tijd op straat. Een volgstudie naar (ex-)daklozen in Utrecht (1993-2000)'.

 

Mayke Kromhout is zelfstandig onderzoeker en is aan de Universiteit van Amsterdam gepromoveerd op overlevingsstrategieën van stedelijke armen in Paramaribo, Suriname: ‘Gedeelde smart is halve smart. Hoe vrouwen in Paramaribo hun bestaan organiseren (1995-2000)'.

Noot

Loslaten en vertrouwen, Raad voor het openbaar bestuur, 2012