Scholen moeten doorgaan met maatschappelijke stages

Wat het paradepaardje van de door het kabinet bejubelde ‘participatiesamenleving’ had kunnen zijn, is niet meer: de verplichte maatschappelijke stage voor middelbare scholieren wordt afgeschaft. Eeuwig zonde, meent Anne van Goethem.

Met het idee om maatschappelijke participatie en betrokkenheid te stimuleren is enkele jaren geleden op alle middelbare scholen de maatschappelijke stage ingevoerd: middelbare scholieren moeten minimaal dertig uur vrijwilligerswerk doen voor een vrijwilligersorganisatie, een professionele non-profitorganisatie of deelnemen aan een maatschappelijke activiteit van burgers, bijvoorbeeld geld inzamelen voor een goed doel. In de praktijk gaat het vaak om lokale organisaties, zoals een sportvereniging of een bejaardentehuis. Jongeren doen daar verzorgende klusjes (bijvoorbeeld het bereiden en rondbrengen van eten), vervullen educatieve taken (zoals bijles of computerles geven) of organiseren ontspannende activiteiten (bijvoorbeeld een uitje of een sportieve activiteit). Met de maatschappelijke stage maken scholieren kennis met de rol van vrijwilliger, doen ze nieuwe ervaringen op en worden ze vaak geconfronteerd met voor hen nieuwe perspectieven en groepen mensen in de (lokale) gemeenschap, waardoor ze over zichzelf en anderen in de maatschappij kunnen leren.

Begin februari besloot de Tweede Kamer echter om vanaf 2015 de maatschappelijke stage niet meer te verplichten. Scholen mogen voortaan zelf bepalen of ze de stage handhaven of dat ze de vrijgekomen tijd aan andere onderwijstaken besteden. Met deze boodschap lijkt het kabinet het belang van de maatschappelijke stage te ondergraven: de stage die nu nog door haar verplichte karakter een volwaardige plaats inneemt binnen het middelbaar onderwijs, lijkt iets vrijblijvends en onbelangrijks te worden. Het is ook maar de vraag of en in welke vorm scholen de maatschappelijke stage kunnen voortzetten nu de financiële ondersteuning die scholen en gemeenten ontvangen om de stages te organiseren wegvalt. Uit een peiling die de Besturenraad in oktober 2013 uitvoerde onder schoolleiders in het christelijk onderwijs, bleek 84 procent vóór het behoud van de maatschappelijke stage en 72 procent vóór het verplichten van de stage.1 Toch gaf tweeëndertig procent aan ermee te stoppen als het benodigde budget verdwijnt. Andere schoolleiders zeiden wel door te gaan met de stage, maar in afgeslankte vorm.

De stage zorgt er ook voor dat jongeren zich positief ontwikkelen

Gezien de grote potentie van de maatschappelijke stage om positief bij te dragen aan het functioneren van jongeren en aan de maatschappij, zou het jammer zijn als de stage door het kabinetsbesluit op veel scholen zou verdwijnen. Zo vond ik in mijn promotieonderzoek dat middelbare scholieren meer tijd aan vrijwilligerswerk besteden na afloop van hun maatschappelijke stage in vergelijking met scholieren die geen stage hadden gelopen. Daarnaast bleek de maatschappelijke stage een positieve bijdrage te kunnen leveren aan de ontwikkeling van jongeren op verscheidene gebieden: op academisch, persoonlijk, sociaal en maatschappelijk gebied. Hierbij kun je bijvoorbeeld denken aan het toenemen van zelfvertrouwen en sociale vaardigheden en een grotere bereidheid om na de stage vrijwilligerswerk te doen. Ook heeft de stage over het algemeen een positief effect op het functioneren van jongeren op school. Hierbij kun je bijvoorbeeld denken aan hun motivatie om naar school te gaan en hun schoolcijfers. De maatschappelijke stage zorgt er dus voor dat jongeren zich op allerlei vlakken positief ontwikkelen en dat ze zowel tijdens als na hun stage een actieve bijdrage leveren aan de maatschappij. Een mooier voorbeeld van de participatiesamenleving en het stimuleren van participatie kan men zich bijna niet wensen, zou je denken.

Zonder reflectie is het effect van de stage te verwaarlozen

Ondersteund door mijn onderzoeksresultaten, hoop ik dat veel scholen vanaf 2015 toch zullen doorgaan met de maatschappelijke stage, maar ook dat deze scholen voldoende aandacht aan de kwaliteit van de stage kunnen besteden nu de huidige financiële overheidsondersteuning verdwijnt. Uit mijn onderzoek blijkt namelijk dat de invulling van de stage, zeker de aanwezigheid van reflectie, heel belangrijk is voor het bereiken van positieve stage-effecten. Reflectie, jongeren op een gestructureerde manier laten nadenken over de betekenis van hun stage, zorgt ervoor dat zij hun stage-ervaringen beter verwerken, er daardoor meer van leren, met als gevolg dat ze de stage als betekenisvoller ervaren. Reflectie blijkt dan ook een belangrijke voorwaarde te zijn voor de effectiviteit van de stage. Uit mijn onderzoek blijkt dat de maatschappelijke stage een substantieel positief effect heeft op jongeren wanneer zij reflecteren op hun stage. Is die reflectie niet aanwezig, dan is het effect van de stage verwaarloosbaar. Als jongeren ook nog eens het regelmatig reflecteren op hun stage combineren met een intensieve stage (relatief veel uren stage lopen), dan is het positieve effect van de maatschappelijke stage nog sterker.

Het nadenken over je stage-ervaringen binnen lessen op school blijkt eveneens van grote betekenis. Een voorbeeld hiervan is dat jongeren tijdens hun stage met kwetsbare groepen werken, zoals gehandicapten, daklozen, of ouderen en tegelijkertijd op school les krijgen over deze kwetsbare groepen in de samenleving (bijvoorbeeld over hun rol in de samenleving, hoe zij behandeld worden) en hier zelf actief over nadenken. Deze vorm van reflectie is mogelijk erg effectief omdat de directe en praktische ervaring van de stage én de theoretische kennis binnen een vak elkaar zo versterken. Het integreren van de maatschappelijke stage binnen het schoolcurriculum - bijvoorbeeld bij maatschappijleer - zou daarom een efficiënte en mogelijk ook kosteneffectieve manier kunnen zijn om deze te prolongeren op middelbare scholen.

Op basis van mijn bevindingen en de positieve ervaringen van scholen met de maatschappelijke stage, zou het erg mooi zijn als scholen deze stage op een goede manier kunnen voortzetten, ondanks het verdwijnen van de verplichting en de financiële ondersteuning. De boodschap die het kabinet met haar besluit lijkt te communiceren blijft minder fraai: maatschappelijke stage als iets vrijblijvends. Vrijblijvendheid en een participatiesamenleving zijn twee begrippen die niet met elkaar stroken; een participatiesamenleving gaat juist uit van betrokkenheid. Net als vrijwilligerswerk: vrijwillig maar niet vrijblijvend.

Anne van Goethem werkt als postdoc onderzoeker aan de afdeling Pedagogiek, Onderwijskunde en Lerarenopleiding, Universiteit van Amsterdam. Zij promoveerde onlangs met het proefschrift ‘Me, Myself, and my Community. Antecedents, Processes, and Effects of Adolescent Volunteering’, Utrecht, 2014.

Noten:

1. http://www.besturenraad.nl/content/overheid-zwabbert-met-maatschappelijke-stage