Binnen de Jeugdzorg houden veel partijen zich bezig met de misère van kinderen uit probleemgezinnen. Al die beleidsmakers, organisaties, instellingen, maatschappelijk werkers, gezinsbegeleiders, schuldsaneerders, multiprobleem-regisseurs, wijkagenten, schoolmaatschappelijk werkers en gezinsvoogden doen hun werk bij voorkeur van achter hun bureau of pc. Daardoor weet het hulpbehoevende kind niet met wie hij voor wat van doen heeft en zien ook ouders door de vele bomen het bos niet meer (zie De dag dat Joop de deur dicht deed van C. Pels e.a.)
Praktijk klaagt over bureaucratische wildgroei
Om aan die chaos een einde te maken, heeft de Jeugdzorg vrij recent de één gezin-één plan-één regisseur-methode geïntroduceerd. Kort gezegd komt die werkwijze erop neer dat een regisseur de touwtjes in handen neemt en de hulpverlening coördineert. Nog afgezien van de vraag of deze methode effectief is, hebben alle organisaties inmiddels in hun visie of missie alvast genoteerd dat zíj de hulp coördineren, de regie voeren of leiding geven aan het proces. Typisch voor de jeugdzorg: als er iets nieuws aan het firmament is te bespeuren, eisen de organisaties dat onmiddellijk op. En voegen een nieuwe functie - gezinscoach, casusregisseur, hulpcoördinator of regievoerder - aan een inmiddels hele lange rij toe. Het spreekt voor zich dat er ook weer flink (meer) gerapporteerd en vergaderd dient te worden over de ‘nieuwe’ taken en verantwoordelijkheden.
De praktijk klaagt al jaren over deze bureaucratische wildgroei. Vooral de uitvoerders willen af van de Kafkaëske trechter waarin de sector is vastgelopen. Neem bijvoorbeeld de actuele roep om alleen methodes toe te passen die evidence based zijn. Daarover is in het debat al het nodige opgemerkt, dus dat hoeft hier niet herhaald te worden, wel wijs ik er op dat methodes waarvan de werking ‘wetenschappelijk is aangetoond’ in de praktijk van alledag een hoop tijd en mensen kosten (voor cursus, training, begeleiding en intervisie) maar niet per se leiden tot ‘meer handen aan het bed.’
Verandering had van Jeugdzorg zelf moeten komen
Wie in de Jeugdzorg werkt en denkt: ‘tsja, dat weten wij nu wel’, gaat voorbij aan het treurige feit dat de jeugdhulpverlening altijd maar blijft voortsjokken in hetzelfde stramien en dat de verandering dus wel moét komen van de overheid. Had het echter niet veel logischer geweest wanneer zorgaanbieders en bureaus Jeugdzorg zelf een grote verbouwing van het stelsel hadden voorgesteld? Sterker nog, wie nu roept dat de transitie een uitkomst is, had dit zelf al jaren terug moéten opperen.
Maar nee, iedereen was bang zijn baan of opdracht te verliezen en probeerde zich op allerlei mogelijke en onmogelijke manieren van de ander te onderscheiden. Wie roept dat de transitie te snel of ten koste van probleemkinderen gaat, moet bedenken wiens belang hij verdedigt met dit standpunt. Wil hij niet gewoon blijven zitten waar hij zit en houden wat hij heeft? Is hij met andere woorden niet hypocriet en komen de belangen van het kind en zijn opvoeder voor hem de facto pas op de tweede plaats?
De door de overheid aangekondigde transitie zal een revolutie in de wereld van de jeugdzorg teweeg brengen en er zullen grote klappen vallen in de organisaties. Hopelijk zijn het niet de uitvoerend werkers die overbodig verklaard worden, maar de bestuurders. Zij hebben ten slotte de noodzaak tot verandering niet voorzien en hebben evenmin tijdig geanticipeerd op een beweging in de samenleving die al enige tijd gaande is.
De zeven vette jaren van de jeugdzorg zijn voorbij
De jeugdzorg heeft zeven vette jaren gekend. Vooral de traditionele zorgaanbieders en de bureaus Jeugdzorg hebben geprofiteerd van de onuitputtelijk lijkende subsidiestroom. Niet de uitvoerende hulpverleners, maar de ondersteunende diensten, managementlagen, kwaliteitsafdelingen en de raden van bestuur hebben zich lange tijd in weelde mogen wentelen en de jeugdzorg de kop van Hydra gegeven.
Het is daarom niet meer dan logisch en verstandig dat de politiek, namens de burger, aan de handrem heeft getrokken. De jeugdzorg is namelijk mijlenver afgedreven van de zorg voor het kind en zijn opvoeders met zijn protocollen en (evidence based) methodieken. Idealiter maakt de transitie het mogelijk dat een kind in nood straks iemand heeft die ervoor kan zorgen dat zijn omgeving weer voor hem zorgt. En is er straks een Jeugdzorg die niet bepaalt hoe de zorg er precies uit moet zien, maar oog heeft voor de verschillen per cultuur, per niveau, per wijk en per gezin. Een jeugdzorg die ruiterlijk durft te erkennen dat ze in het licht van de ontwikkelingen misschien wel overbodig wordt. Goed genoeg ouderschap en burgers die op elkaars kinderen willen letten: meer is niet nodig.