Hoe zelforganisatie voor kwetsbaren concreet wordt

De komende jaren zullen 78.000 kwetsbare mensen zijn aangewezen op zorg in hun buurt of wijk. Dat is een kwestie van immense urgentie, die de vraag of we in een doe- of doei-democratie leven doet verbleken. De BurenBond is een voorbeeld van hoe we daar praktisch vorm aan kunnen geven.

Zorg zonder of met verblijf (intramuraal) wordt vanaf 2015 steeds meer beperkt tot burgers die zware zorg vragen. De komende 5 jaar zoeken 10.000 ouderen, 1.300 gehandicapten en 800 GGZ- cliënten per jaar een min of meer beschutte plek in buurten en wijken. In totaal 78.000 mensen. 30 Procent van het huidige cliëntenbestand dat nu een intramurale indicatie heeft of zou krijgen, komt niet meer in aanmerking voor zo’n plek. 4 miljoen vierkante meter zorgvastgoed moet de komende jaren gerenoveerd of herbestemd worden. Er is al jaren een tekort van 40.000 verzorgd-wonen-huizen. Dat zal oplopen tot 81.000 woningen in 2021. De vraag naar wonen met diensten (gemeenschappelijk wonen met gemeenschapsruimte) is nu al 46.000 woningen.[i]

Het is duidelijk: langer in de eigen buurt of wijk blijven wonen is het adagium. Gevolg zal zijn dat er een groter beroep gedaan zal worden op zowel de fysieke als de sociale omgeving en dan vooral op familie, vrienden en naasten.

Dat zal niet vanzelf gaan. Een terugtredende overheid gaat niet vanzelfsprekend gepaard met een naar voren tredende samenleving.[ii] Vooral kwetsbare burgers zijn vaak niet bureaucratisch vaardig en zullen zich minder snel organiseren zonder hulp van buitenaf. De ontwikkeling van stadsdorpen en zorgcoöperaties laat ook zien dat het veelal beter opgeleide burgers zijn die het heft in eigen hand nemen. Als burgers meer zelf gaan organiseren zullen er daarom meer verschillen ontstaan. Dat maakt het urgent om te zoeken naar werkwijzen en oplossingen waar vooral mensen met beperkingen bij gebaat zijn. De centrale vraag is op welke wijze we toegang kunnen blijven garanderen en solidariteit kunnen (her)organiseren.

Initiatieven vergen vaak veel tijd van bureaucratisch competente mensen

Dit zijn grote vragen die klein moeten worden georganiseerd. Abram de Swaan hield in zijn magnum opus Zorg en de staat uit 1989[iii] een pleidooi voor het ‘congregatiemodel’, als alternatief voor de statelijke aanpak waarvan hij toen al aan houdbaarheid twijfelde. Waarom en hoe mensen zich organiseren hangt volgens de socioloog met drie kenmerken samen: onderlinge bereikbaarheid, geestverwantschap en wederzijdse bereidheid. In die zin heeft dit congregatiemodel veel overeenkomsten met hedendaagse organisaties als zorgcoöperaties en stadsdorpen. Beide ontstaan vanuit vragen als ‘hoe word ik oud’, ’wie helpt mij dan’ en ‘help, mijn dorp loopt leeg en ik wil er blijven wonen’. In den lande zijn er nu ongeveer 10 á 15 zorgcoöperaties (waarvan Hoogeloon de bekendste en oudste is) en in Amsterdam zijn er rond de 20  stadsdorpen, al dan niet in oprichting (Stadsdorp Zuid was de eerste rond vijf jaar geleden). In feite zijn dit geen coöperaties maar vormen van tactische verwantschappen, de toe-eigening van een plek, of het creëren daarvan, het zo organiseren dat je je er beter thuis voelt. [iv]

Vanuit een verder verleden maar nog steeds actueel zijn er ook initiatieven die zich meer richten op de combinatie van wonen en zorg als woongroepen voor ouderen en woongroepen voor verstandelijk gehandicapte kinderen opgezet door ouderen. Ervaring leert dat vooral bij deze laatste initiatieven de gemiddelde looptijd van een project van initiatief tot oplevering 6 á 7 jaar is. Ze vragen veel tijd van, vaak, bureaucratisch competente mensen en richten zich sterk op het eigen belang. De initiatiefnemers maken vaak de voltooiing van een project niet mee door de lange duur.

Kan het korter? En kan het voor en door kwetsbare burgers en hun relaties?

Een realistische aanpak: BurenBond

Onlangs is door de Vrijwilligersacademie Amsterdam de BurenBond opgericht. De Burenbond wil ‘buren’ gaan organiseren voor mensen met een beperking die moeite hebben het dagelijks leven vorm te geven. Zij wil gaan werken met teams van vrijwilligers  die wijkbreed ingezet kunnen worden in nauwe samenwerking met huisartsen. De teams worden begeleid door coaches die werken vanuit de principes van zelfsturing.

De BurenBond wil zich vooral gaan richten op mensen die voorheen of in de toekomst niet meer in aanmerking komen voor een (intra)murale voorzieningen. Door ze met elkaar, familie, verwanten en vertrouwde vreemden in contact te brengen organiseert de BurenBond gemeenschappen met de bedoeling om te werken aan oplossingen op het terrein van wonen, zorg en vrije tijd. Vanuit deze community ’s wil de BurenBond in de toekomst bedrijfsmatig kleinschalige woon- en zorgcoöperaties opzetten.

De coöperatie is een vorm van centraal wonen en kan een gebouw, straat, hof of buurt zijn. Om woningen geschikt te maken zal er aangebouwd, verbouwd of ingebouwd moeten worden. Nieuwbouw is natuurlijk ook mogelijk. De leden verbinden en verplichten zich door lidmaatschap aan de coöperatie, zij verrichten daarvoor (betaalde) diensten en krijgen een woonrecht. Leden zijn mensen met een beperking en hun relaties. Relaties zijn familie, vrienden en goede buren.

Door de inzet van vermogen van ouders en kinderen in de dubbele betekenis van het woord - geld en eigen kracht - denkt de BurenBond een realistische aanpak te kunnen ontwikkelen om kleinschalig wonen en zorg te kunnen realiseren. Zij wil daarbij gebruik maken  van de mogelijkheden die de wet biedt. Inzet van het vermogen van ouders voor kinderen (en andersom) om een eigen huis te kopen is daarbij een van de opties. Om dit te kunnen ontwikkelen onderzoekt de BurenBond de mogelijkheid om op een aantal plekken in het land deze werkwijze uit te werken.

Waarom wordt er niet harder ingezet op oplossingen?

Deze aanpak kan een antwoord zijn op de toekomstige bezuinigingen en de behoefte aan het zelforganiserend vermogen van vooral kwetsbare groepen. Wij verbazen ons erover dat, gelet op de omvang en inhoud van het probleem, er niet harder wordt ingezet op oplossingen dichtbij de mensen die het betreft. Dat is urgenter dan een discussie op macro niveau over een doei- of doe- samenleving. Groter is de behoefte aan initiatieven en standaardisering van werkwijzen. Dit vraagt veel ondernemerschap en creativiteit. De ‘klassieke’ organisatie via bestaande woningcorporaties en zorgorganisaties is moeizaam en tijdrovend. Zij spreken elkaars taal niet en te vrezen valt dat zij door de economische crisis niet in staat zijn adequaat op de behoeften in te spelen.

Het heft in eigen hand nemen past in een hernieuwde belangstelling voor alles wat met zelforganisatie te maken heeft. Of het nu gaat om energie, voedsel, leefomgeving, kinderopvang of opvang bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid. Deze zelforganisatie is van alle tijden maar ontwikkelt zich nu binnen een andere maatschappelijke context. De urgentie is groot.

Bart Lammers is ontwikkelaar voor de Vrijwilligersacademie/Burenbond. Karin Hanekroot is directeur van de Vrijwilligersacademie.

Noten:

[i] Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (RLI) i.s.m. met de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid(WRR):  Advies 'Langer zelfstandig; een gedeelde opgaaf van wonen, welzijn en zorg', 15-1-2014

[ii] idem

[iii]Abram de Swaan, Zorg en de staat, Bert Bakker 1989

[iv] Joke van der Zwaard; Aannemen of waarnemen? Een dynamische kijk op sociaal kapitaal. Tilburg, PON 2004