Nederland is te typeren als het zuidelijkste land van Scandinavië. Dat is niet zozeer vanwege het klimaat, maar omdat ons land economisch, politiek, sociaal en cultureel veel gemeen heeft met Denemarken, Zweden, Noorwegen, Finland en ook IJsland. Hoewel we op de keper beschouwd weinig weten over deze landen en hun inwoners weten, voelen we een Wahlverwantschaft met onze noordelijke buren, een erkenning dat de samenleving bij ons ook ongeveer zo is geregeld.
Scandinavië is benchmark voor Nederland
Onze referentielanden zijn Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, maar Scandinavië is onze benchmark. Als wij teveel van de Scandinavische landen gaan afwijken, dan blijkt dat bijna steeds als een achteruitgang gezien te moeten worden.. De Scandinavische landen staan vrijwel altijd in de top 5 of top 10 van internationale ranglijsten over welvaart, welzijn, geluk van de bevolking, tevredenheid met het leven, opleidingsniveau, weinig of geen corruptie, niveau gezondheidszorg, levensverwachting, weinig armoede, sociale veiligheid, economische kracht, lage criminaliteit, democratie, bereid tot ontwikkelingssamenwerking en wetenschappelijke prestaties. Op al die gebieden lijkt Nederland sterk op de Scandinavische landen. Zij en wij dus ook behoren tot de top van de wereld als het gaat om de kwaliteit van samenleving en staat. Als Nederland de aansluiting met Scandinavië zou verliezen dan betekent dat we op achterstand zijn geraakt en dat willen we uiteraard niet.
Aan de internationale ranglijsten waar ik zojuist naar verwees, wordt politiek en maatschappelijk steeds meer belang gehecht. Voor overheden vormen ze een goede graadmeter voor de positie die hun land in de wereld bekleedt en voor de status die het mondiaal geniet. Een belangrijk referentiepunt is het World Economic Forum (WEF). Elk jaar komen in Davos de politieke en economische leiders van de belangrijkste economieën samen om een week lang te praten over de ontwikkelingen op economisch gebied. Een intensief gebeuren waar een heel instituut achter verborgen gaat dat de bijna 150 serieus te nemen economieën in de wereld jaarlijks met elkaar vergelijkt. Die vergelijking biedt niet alleen een totaal beeld van de wereldeconomie, maar geeft ook een t overzicht van de stand van zaken in ieder van de 150 economieën.
Nederland doet het beter dan menigeen durft te denken of geloven
Nederland behoort al geruime tijd tot de 37 economieën die door het WEF worden beschouwd als innovation driven. Dat is de hoogste categorie van economische ontwikkeling. We staan thans op nummer 8. Heel even heeft Nederland op nummer 5 gestaan, voornamelijk omdat andere landen op het hoogtepunt van de crisis het minder goed deden dan wij. Zwitserland is de meest innovatieve en competitieve economie, op de voet gevolgd door Singapore, Finland, Zweden, Duitsland en de Verenigde Staten. Noorwegen en Denemarken bevinden zich direct bij ons in de buurt. Een paar cijfers om ons nationale ego op te poetsen: Nederland is in infrastructurele zin de mondiale nummer 1 in de scheepvaart, nummer 4 in de luchtvaart en, heel veel mensen zullen dit niet geloven, we zijn nummer elf als het gaat om de beste spoorwegen. Nummer 4 qua gezondheidszorg en nummer 7 als het gaat om de financiële omvang (450 miljard) van de export. Heel goed scoren we ook op onderwijs en de kwaliteit van de rechtsstaat. Nederland staat er kortom helemaal niet slecht op, en zelfs veel beter dan menigeen durft te denken of geloven.
Je kunt eindeloos discussiëren over de vraag of die lijstjes allemaal wel kloppen, maar eigenlijk zijn ze behoorlijk consistent in hun uitkomsten. Eén van die uitkomsten is dat Nederland de laatste jaren wel positie verloren heeft, van gemiddeld de eerste vijf naar gemiddeld de eerste tien. Bijvoorbeeld bij de hoogte van het bruto binnenlands product (bbp), in 2008, aan het begin van de crisis, bedroeg dat 600 miljard euro en dat was in 2013 weer zo. Dat betekent dat Nederland de facto armer is geworden. Als we alleen de inflatie zouden meerekenen, dan had het bbp in 2013 ongeveer 660 miljard euro moeten zijn. Tel je daar een heel bescheiden economische groei bij op, dan had het bbp zelfs 690 miljard euro moeten bedragen. Ofwel, de maatregelen die het kabinet nu moet nemen om de tekorten op de rijksbegroting te beperken, zouden dan niet nodig geweest zijn, want de belastingopbrengsten zouden dan ook 30-40 miljard hoger geweest zijn.
Het Nederlandse servet is geen tafellaken geworden
Het bijzondere is dat de Scandinavische landen minder last van de crisis hebben gehad dan Nederland. Hun economieën zijn minder open dan de onze en hun financiële sector, met uitzondering van IJsland, is minder groot en minder internationaal georiënteerd. Hoewel de stijging pas in 2011 inzette, hebben wij nu naar verhouding ook een hoge werkloosheid. Waren we eerst het Europese land met het laagste werkloosheidscijfer, nu maken we deel uit van een middengroep met, officieel, een inactieve beroepsbevolking van 7 á 8 procent. Feitelijk ligt het cijfer waarschijnlijk echter dicht tegen de 10 procent aan. Studenten blijven langer studeren, meer mensen hebben zich als zelfstandige zonder personeel gevestigd en een onbekend grote groep heeft zich feitelijk van de arbeidsmarkt teruggetrokken.
Die hoge werkloosheid heeft primair te maken met onze open economie, waardoor we heel gevoelig zijn voor internationale ontwikkelingen. Het heeft daarom ook te maken met het mislukte streven van grote Nederlandse bedrijven om wereldspelers te worden. De grote ambities van ABN-AMRO, ING, KLM en Albert Heijn zijn geen van allen gerealiseerd. Hun wedervaren in de afgelopen decennia tonen aan dat het nog niet zo eenvoudig is om van servet tot tafellaken te groeien. In veel gevallen is dat dus niet gelukt en dat heeft de Nederlandse overheid en samenleving heel veel geld gekost. Verder kampt Nederland met de naweeën van de huizenbubbel. Er worden aanzienlijk minder huizen gebouwd dan voor 2008 en dat heeft grote gevolgen voor de hele economie. We hebben bovendien een van de grootste hypotheekschulden per hoofd van de bevolking van de wereld, 650 miljard euro op ongeveer 4 miljoen huizenbezitters. Dat lijkt misschien niet veel, behalve als je je bedenkt dat iedereen die ná 2000 een huis heeft gekocht (ongeveer een miljoen huishoudens) zijn woning, geheel passend in de oer-Nederlandse traditie, ‘onder water’ heeft staan. De hypotheek is hoger dan de waarde van het huis. Wat de werkgelegenheid evenmin ten goede komt, zijn de kosten van de arbeid; die zijn hoog, in vergelijking met onze belangrijkste handelspartner Duitsland.
Een laatste factor die ik zou willen noemen, is de politieke instabiliteit. Vanaf 2001 hebben we een bijna Italiaans ritme van kabinetswisselingen gehad. Dat klinkt heel muzikaal maar die voortdurende wisseling zorgt er wel voor dat te weinig van de voorgenomen maatregelen ook wet worden en ten uitvoer worden gebracht. Interessant is dat het kabinet Rutte II met wisselende meerderheden en met steun van delen van de oppositie vrijwel al zijn hervormingen wel door de Kamer weet te loodsen. De nieuwe grote rol die convenanten tussen overheid en maatschappelijke partijen op het gebied van de zorg, de pensioenen of de huisvesting spelen kunnen gezien worden als een herleving van het ‘poldermodel’, al wordt het niet meer zo genoemd.
Privé geluk en maatschappelijk ongenoegen
Ondanks alle problemen en tegenslagen is de positie van Nederland nog altijd heel goed. En dat het met henzelf ook goed gaat, is zelfs nog meer het geval in de beleving van de meeste mensen. Dat geldt zelfs voor jongeren,- en dat zijn alle mensen jonger dan 40 jaar -, die leven met het besef dat ze waarschijnlijk geen vaste baan zullen vinden. . Hoewel op de arbeidsmarkt meer flexibiliteit absoluut gewenst was, is nu het gevoel dat het juist voor jongeren allemaal wel heel erg flexibel is geworden. Meer dan 80 procent van de jongeren werkt op een tijdelijk contract. En toch, als je Nederlanders vraagt:’ hoe gaat het met u?’, zegt 4 van de 5 Nederlanders gelukkig tot zeer gelukkig te zijn in de persoonlijke levenssfeer. Als je vraagt wie er echt ongelukkig is, dan is dat maar 2 á 3 procent. Het maakt overigens wel uit of je dat mondeling of schriftelijk vraagt, in het laatste geval zeggen iets meer mensen ongelukkig te zijn.
‘Met mij gaat het goed, met ons gaat het slecht’: deze zin geeft aan dat privégeluk in Nederland niet per se gepaard gaat met tevredenheid over de samenleving. Het onverwacht grote ongenoegen over en met de samenleving en de politiek komt voor het eerst massaal tot uiting bij de opkomst en nog heftiger bij de ondergang van Pim Fortuyn. De Paarse kabinetten zouden er een ‘puinhoop’ van gemaakt hebben. Plots was vergeten dat Nederland mondiaal als voorbeeld werd gezien van hoe een markteconomie succesvol kon worden gecombineerd met een verzorgingsstaat. Tussen 1990 en 2000 steeg de welvaart met bijna een derde, sindsdien met niet meer dan een tiende. Dachten we begin 2000 nog dat Nederland bijna klaar was, er waren natuurlijk wel degelijk grote problemen die nog niet het begin van een oplossing hadden gevonden. . Vooral het snel gegroeide aantal nog niet aan de gewoonten van de Nederlandse samenleving gewende migranten, , de onbeheersbaarheid van de arbeidsongeschiktheidsregelingen, de wachtlijsten in de zorg en de grotestedenproblematiek vroegen dringend om een oplossing. Op de achtergrond speelde bovendien dat we ons nog onvoldoende bewust waren van de ontzuiling en de gevolgen ervan. Was voorheen het standpunt van de kerk, partij, vakbond of krant richtinggevend, nu moesten we het ineens zelf bedenken.