Voor jezelf en anderen zorgen: prima, maar het moet wel kunnen

We moeten meer verantwoordelijkheid nemen en vaker voor elkaar zorgen, vindt de regering. In feite heeft de Nederlandse burger nooit anders gedaan. In het Brabantse Hoogeloon is men in de zorgverlening tot een andere manier van denken en doen gekomen en dat zelfs tegen de wil van de instellingen in.

De verzorgingsstaat geeft al jaren een ontevreden gevoel. Die groeiende ontevredenheid gaat gepaard met een steeds luider klinkende roep om verandering. Burgers, politici, wetenschappers: ze vinden in immer groeiende aantallen dat vooral de zorg anders moet. De belangrijkste reden om voor verandering te pleiten, zijn de zorgkosten: die lopen nu al uit de klauwen terwijl het hoogtepunt van de vergrijzing bij lange na niet is bereikt. Dat duurt zeker nog 25 jaar, maar als het eenmaal zover is dan woont er achter één van de vier voordeuren een 75-plusser. Kwetsbare ouderen die veel en vooral dure zorg nodig hebben, zo is de verwachting. De vraag is hoe je de zorg toekomstbestendig organiseert en welke rol de burger bij die nieuw vorm te geven zorg heeft.

De zorg voor elkaar is nooit echt weggeweest

Het ‘voor elkaar zorgen’ zit in de genen van de Nederlandse bevolking. Tot 50 jaar geleden was het heel gewoon dat familieleden elkaar bij ziektes en overlijden ondersteunden. Daarna heeft de verzorgingsstaat de onderlinge hulp van burgers overgenomen of moeten we zeggen ‘afgenomen.’ Met de immens oplopende kosten van de zorg én de gevolgen van de financieel-economische crisis van 2008 is de overheid echter gedwongen terug te treden en de verzorgingsarrangementen te versoberen. Ze grijpt terug op wat eerder gewoon was en bovendien goed werkte, en doet een appèl op burgers om (opnieuw) voor elkaar te zorgen. Veelal niet tevergeefs, want de bekommernis voor elkaar is nooit echt weggeweest. Dat blijkt bijvoorbeeld bij de kinderoppas. Nu die voor velen te duur is geworden, springen opa’s en oma’s massaal bij om voor hun kleinkinderen te zorgen. Volwassen (klein-)kinderen op hun beurt zorgen voor opa en/of oma als dat nodig is en ook partners zorgen voor elkaar. Pas wanneer de familiezorg te zwaar valt, doen mensen een beroep op professionele hulp.

De omschakeling van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving houdt in dat iedere burger (weer) zelf de verantwoordelijk voor zichzelf en zijn naaste neemt. Dat heeft uiteraard gevolgen voor de hulpvrager, de familie en de zorgverlener. De hulpvrager wordt in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de eigen gezondheid, leefstijl, beweging en voedingspatroon en moet meer betalen voor de ingehuurde, professionele zorg. Ook de familie krijgt een grotere verantwoordelijkheid te dragen. Ze wordt meer betrokken bij de ondersteuning en hulp aan hun hulpbehoevende naaste. De zorgverleners ten slotte moeten leren minder ‘over te nemen’. Zij dienen hun kennis veeleer in te zetten om de hulpbehoevende en diens familie de goede keuzes te laten maken. Daar is inmiddels een uitdrukking voor: zorg verlenen met de handen op de rug.

Andere manier van denken en doen vereist

De transitie vraagt van alle partijen dat zij anders (leren) denken en doen. De hulpbehoevende en zijn familie zijn daar al een eind op weg mee. Zo niet, de zorgverleners. Begrijpelijk want ze zijn opgeleid en getraind in het paternalistische denken van de verzorgingsstaat en hebben ervaring opgedaan in instellingen waar veel zorg verlenen juist wordt gestimuleerd. Hoe meer hoe beter want het bieden van veel zorg levert de instelling ten slotte veel geld op. Deze perverse prikkel zet managers aan om de transitie naar een participatiesamenleving te bemoeilijken. De grote uitdaging en noodzaak is om hen dat af te leren.

Hoe dat ‘afleren’ in zijn werk zou kunnen gaan, laat de zorgcoöperatie Hoogeloon zien. De zorgaanbieders vonden het Brabantse dorp Hoogeloon (2250 inwoners) te klein om efficiënt zorg aan ouderen te leveren, lees: het zou ze meer geld kosten dan opbrengen. Om de kosten te drukken moesten de zorgvragers maar naar de zorgverleners toe komen, in plaats van andersom. Ofwel, de hulpbehoevende ouderen konden niet in Hoogeloon blijven wonen, maar dienden naar een verzorgingshuis elders in de gemeente Bladel te verhuizen. Uit onvrede over de arrogante houding van de zorgaanbieders ontstond onder de dorpsbewoners een beweging om het heft zelf in handen te nemen. ‘Dit pikken we toch zeker niet.’

Na een oriëntatie- en bezinningsproces van ruim een jaar richtten zij in 2005 een coöperatieve vereniging voor ‘aanvullende zorg en dienstverlening.’ Het primaire doel van de Zorgcoöperatie Hoogeloon is om ouderen de gelegenheid te bieden om langer in hun dorp te blijven wonen. Geheel in aansluiting op het overheidsbeleid, is de zorgverlening door de coöperatie aanvullend op wat mensen en hun families zelf kunnen, en worden ze verzorgd door vrijwilligers en professionals.

De visie van de coöperatie, die in wezen ook die van de overheid is, staat haaks op de regels van de intramurale zorgverlening. Kort gezegd willen de zorginstellingen de verantwoordelijkheid helemaal niet delen met de zorgvragers en hun families. Het bestaan van de instellingen is al zo onzeker en het huidige systeem biedt houvast en geeft macht. Het oplossen van dit dilemma, het verbinden van partijen met ogenschijnlijk tegenstrijdige belangen in de zorgverlening, is een proces dat nog wel enige tijd zal vergen. De Zorgcoöperatie Hoogeloon levert een bijdrage, dat zijn we ook verplicht aan onze leden, aan het ontwikkelen van een andere manier van denken en doen in de zorg, maar er is meer dan een lokaal burgerinitiatief nodig om dat te bewerkstelligen.

Ad Pijnenborg was tot maart 2014 voorzitter van de Zorgcoöperatie Hoogeloon en is nu ambassadeur en voorzitter van de Stichting Samen Anders Zorg die de zorgverlening in Hoogeloon uitvoert volgens de uitgangspunten van de leden van de coöperatie.Dit stuk is gebaseerd op de inleiding die Pijnenborg heeft gehouden op de Tranzo Zorgsalon gewijd aan ‘Transitie in de ouderenzorg: verantwoordelijkheid van burgers.’

 

Foto: Bas Bogers