De Wmo kan een investering in onze democratie worden

De nieuwe Wmo roept veel onzekerheden op roept en is vaak zelfs aanleiding tot weerstand en boosheid over het verdwijnen van verworven rechten. Dat vraagt van professionals een gepast antwoord. Als dat lukt, kan de Wmo zich ontwikkelen tot een innovatieve investering in onze democratie.

De komst van de nieuwe Wmo stelt ook nieuwe eisen aan de competenties van de professional. Die moet zich immers een weg weten te vinden in een nieuwe institutionele setting en (nog meer) gaan samenwerken, bijvoorbeeld in sociale wijkteams. Bovenal dient hij of zij zich zodanig te ontwikkelen dat de eigen inzet aansluit bij de beleidstheorie die aan de nieuwe Wmo ten grondslag ligt. Kernachtig samengevat betekent dat dat eigen kracht en de inzet van het netwerk van de burger aan de orde zijn, vóórdat professionele zorg kan worden geboden. Movisie heeft die professionele uitdagingen in termen van kennis, vaardigheden en houdingscompetenties bondig samengevat in een leerpakket Wmo-competenties.

Wat mij betreft is de grootste uitdaging om de bij dat alles de verbinding met de burgers te bewaren. We zien immers in tal van publicaties, onder meer bijna dagelijks in de kranten, dat de nieuwe Wmo veel onzekerheden oproept – en vaak zelfs aanleiding is tot weerstand en boosheid over het verdwijnen van verworven rechten. De waarde van eigen kracht en het benutten van het sociale netwerken, verworden dan in de beeldvorming maar al te gemakkelijk tot de idee dat mensen zich zelf maar moeten zien te redden met hun problemen en behoeften aan zorg.

Dat is ongetwijfeld een extra hindernis waar gemeenten voor staan nu zij de uitvoering van die nieuwe Wmo ter hand nemen. Ik bepleit dan ook nadrukkelijk, dat ze er op in zetten dat professionals (namens en met hen) in dienstbaarheid met burgers het gesprek aan gaan over wat zij zien als hun rol en (on)mogelijkheden om als civil society elkaar bij te staan op het moment dat zich hulp- of zorgvragen aandienen en wat ze daarbij van de gemeente en de professionals en hun instellingen verwachten. Zet samen met elkaar koers, in plaats van dat mensen het gevoel krijgen dat de zorg over de heg wordt gekieperd.

Het zal uitlopen op een systeem van certificering

Meer in het algemeen zien we, dat er ruim aandacht is voor de versterking van de competenties van de professional. Als opdrachtgevers en financiers komt de rekening voor de noodzakelijke investeringen uiteindelijk bij de gemeenten te liggen. Het ligt voor de hand, dat die gemeenten eisen aan de kwaliteit en het rendement van die investeringen zullen stellen. Uiteindelijk, zo verwacht ik, zal dat uitlopen op een systeem van certificering zoals we dat nu ook al kennen voor de gezondheidszorg (BIG), en in ontwikkeling hebben voor jeugdzorg en onderwijs. Dergelijke certificering heeft wat men noemt een civiel effect, dat betekent dat de kwaliteit formeel (direct of indirect) van overheidswege is gewaarborgd – vergelijkbaar met een onderwijskwalificatie in de vorm van een diploma.

Ik onderschrijf die potentiële meerwaarde van een dergelijke certificering, zowel vanuit de betekenis voor het cv van de individuele professionals als vanuit het perspectief van kwaliteitszorg van de instellingen waaraan zij verbonden zijn. Tegelijkertijd vrees ik voor pervertering van die potentie. Daarbij heb ik de vele conferenties, bijeenkomsten en (korte) trainingen voor ogen die worden aangeprezen onder de noemer dat ‘accreditatie is aangevraagd’. Uit eigen ervaring weet ik dat aanwezigheid vaak al voldoende is om voor ‘de punten’ in aanmerking te komen. Maar is dat werkelijk voldoende om te spreken van leerrendement en een borging van de kwaliteit van de professional? Zelf voel ik me met mijn achtergrond als econoom in ieder geval nog allesbehalve een arts voor maatschappij en gezondheid, ook al heb ik aan de deelname aan een congres voor jeugdartsen wel vijf van die punten over gehouden.

Geen misverstand: dat congres waar ik was, was van hoge kwaliteit en het zal zeker hebben geholpen om bij (een deel van) de deelnemers het bewustzijn van voor hen relevante ontwikkelingen te vergroten. Maar ik waag te betwijfelen, of ze op die manier hun competenties daadwerkelijk hebben ontwikkeld. Het lijkt me in ieder geval dat gemeenten een hoger rendement na moeten streven.

Wmo kan innovatie democratie betekenen

Dat kan via echte opleidingen met een ècht civiel effect (bijvoorbeeld scholing op post-HBO of zelfs masterniveau). Het nadeel daarvan is, dat de kosten zowel in euro’s als in vereiste tijdsinvesteringen nogal hoog zijn. Een combinatie van leren en werken ligt dan meer voor de hand. Daarmee bedoel ik trajecten, waarbij de investering in competenties gekoppeld is aan (studie)opdrachten die direct relevant zijn voor de Wmo-praktijk. Denk dan bijvoorbeeld aan opdrachten gerelateerd aan de ontwikkeling van nieuwe samenwerkingsverbanden, hetzij op bestuurlijk niveau hetzij op het niveau van de uitvoering (de sociale teams), de uitwerking van nieuwe werkprocessen, en wat dies meer zij.

Als zulke opleidingen werkelijk aan willen sluiten op het belang van die gemeenten, wordt ook de civil society actief bij die trajecten betrokken. Niet alleen in opdrachten rondom de koers en uitvoering van de Wmo en de bijdrage die burgers daaraan willen en kunnen geven, maar óók door die burgers mede het rendement van die opleidingen te laten bepalen. Anders gezegd: door de burger een stem te geven bij de certificering en kwalificering. Dat geeft een extra betekenis aan het begrip civiel effect. En méér dan dat: als onderdeel van de cultuuromslag die met de komst van de nieuwe Wmo wordt beoogd, onderkent het ook de waarde van de burger als eigenaar van het sociaal domein.

Zó inhoud geven aan eigen kracht zie ik als een gepast antwoord op de weerstand tegen de nieuwe Wmo die op tal van plekken tot uiting komt. Sterker nog, startend met de civic talk maakt het de burger tot een volwaardige partner van de gemeente als regisseur in de plan-do-check-act-cyclus en kan die Wmo zich zelfs ontwikkelen tot een innovatieve investering in onze (lokale) democratie.

Kees Verhaar is adviseur bij JSO en lector Social work & Innovation bij NCOI. Als bijdrage aan het advies dat de RMO later dit jaar aan het kabinet hoopt uit te brengen over de nieuwe Wmo schreef hij op persoonlijke titel het essay ‘Inzet op civiel effect - De nieuwe Wmo en de professional’. Dit essay wordt op 3 september tijdens een werkconferentie in Dordrecht gepresenteerd.

 

Foto: Bas Bogers