Ik ben een posimist

Vandaag wordt afscheid genomen van Will Tinnemans, die vorige week in Frankrijk overleed. Op deze plek een verhaal dat hij een jaar geleden hield voor een gehoor van ouders en verzorgers van mensen met een beperking, in zijn Zuidoost-Brabantse geboortedorp Someren. Ben ik een pessimist of een optimist?, vroeg hij zich af.

Ik ben een pessimist. Sociale wetenschappers tonen keer op keer aan dat ‘vermaatschappelijking’ leidt tot sociaal isolement van chronisch psychiatrische patiënten, mensen met een beperking en ouderen. We doen het toch en nemen de nadelen op de koop toe. Onderzoekers van het Sociaal en Cultureel Planbureau – Koops & Kwekkeboom, Vermaatschappelijking in de zorg – stelden in 2005 vast dat de mantelzorg aan hulpbehoevenden de steun door de professionele hulpverlening in de meeste gevallen oversteeg. Instellingen voor geestelijke gezondheidszorg konden moeilijk aan vrijwilligers komen. En dat zou er allemaal niet eenvoudiger op worden bij een toenemende druk om meer en meer uren te gaan werken.

We doen aan de ene kant een stevig beroep op de informele zorg én op alle vrouwen, ouderen, arbeidsgehandicapten, en wie niet al om zich optimaal in te zetten op de arbeidsmarkt. Aan de andere kant vergrijst de samenleving in hoog tempo, waardoor we met minder mensen hetzelfde nationaal inkomen moeten zien te verdienen. En we doen een beroep op de zelfredzaamheid van mensen: eerst jezelf redden, dan je sociale netwerk inschakelen, pas in laatste instantie professionele hulpverlening inroepen. Vrijwilligers zat, maar mensen voelen zich zwak als ze hulp vragen of ze denken anderen op te zadelen met hun sores. Een belangrijke conclusie in dat SCP-onderzoek: zelfstandig wonen en maatschappelijke integratie van mensen met een beperking overschrijdt de grenzen van acceptatie door de samenleving en gaat de mogelijkheden van de betrokken mensen zelf te boven.

Ik ben een pessimist. We hadden de afgelopen halve eeuw een redelijk verfijnd systeem van individuele en groepsopvang opgebouwd, in residentiële voorzieningen en in beschermde woonvoorzieningen op buurtniveau. Een fors deel van die infrastructuur en de bijbehorende professionele begeleiding breken we af. Onverstandig, want ouders en kinderen voelen zich gesterkt door de hooggespecialiseerde aandacht op die onderwijsinstellingen. Wat Van Waarde is, moet je koesteren. Er zal een tijd komen dat we met weemoed terugdenken aan die specialistische zorg- en dienstverlening.

Ik ben een pessimist. Omdat ik woorden als ‘samenredzaamheid’ pure taalverloedering vind. Het woord ‘zelfredzaamheid’ heeft een betekenis: het vermogen om jezelf te redden, zonder professionele hulpverlening. Heb je daar anderen bij nodig, dan lever je in aan zelfredzaamheid. Als we dat samenredzaamheid gaan noemen, is het einde zoek. Als we deze wortspielerei doortrekken, wordt zelfstandig ‘samenstandig’, eigen baas wordt ‘samen baas’. Dat is me een gruwel. Woorden zijn er om duidelijkheid te scheppen, niet om verwarring te stichten.

Ik ben een optimist. Gewoon, uit de aard van mijn wezen. Ik ben opgegroeid in een gezin met vijftien kinderen. En we redden het, ook met het heel weinige inkomen dat mijn vader als fabrieksarbeider had, aangevuld met de inkomsten van oudere zussen en broers, wat kippen, varkens, een enorme moestuin en een fruitboomgaardje. Die mentaliteit van ‘we redden het samen wel’ kregen we van onze ouders overgedragen. Mijn moeder heeft daar nog flink van geprofiteerd. Ze overleed een paar maanden voor haar negentigste verjaardag. In haar laatste jaren kreeg ze elke dag, niet één dag uitgezonderd, enkele uren bezoek van een van haar kinderen. We hadden een ijzeren schema, waar niemand onderuit kwam. Maar ja, dat is makkelijk praten met zo veel kinderen, dan ben je 1 x in de 14 dagen aan de beurt.

Ik ben een optimist. Een nichtje van me is door een geboorteafwijking geestelijk ver achtergebleven in ontwikkeling. Ze kwam vroeger om de haverklap bij ons thuis op de koffie, ze hoorde er gewoon bij. Na het overlijden van haar ouders verhuisde ze naar een verzorgingshuis. Onlangs kreeg de hele familie een mailtje van een broer die de familierelaties goed in het oog houdt: of we een kaartje wilden sturen aan ons nichtje, want ze lag in het ziekenhuis. Een klein gebaar van zorgzaamheid, maar het kan een enorm verschil maken in de kwaliteit van leven.

Ik ben een optimist. Ik word er telkens in bevestigd: als het nodig is, zijn mensen er voor elkaar. De laatste broer van mijn vader overleed vorig jaar. Vertederend, hoe hij jarenlang zijn vrouw thuis bleef verzorgen, die door alzheimer en een spierziekte aan de rolstoel gekluisterd was. ‘Zij heeft mij altijd goed verzorgd, nu verzorg ik haar’, was zijn motto. Enfin, de man – ik ben zijn naamgenoot, overigens – overleed, 90 jaar oud. En hoewel kinderloos en al enkele jaren weduwnaar, zat de kerk tijdens de begrafenisdienst tjokvol. Een gezelschap koperblazers vóór in de kerk; hij was zijn hele volwassen leven zeer actief in de fanfare. Na afloop reden we in een lange stoet door het Brabantse landschap naar het crematorium. Op enig moment zag ik, toen ik omkeek, een enorm lint van wel honderd auto’s met verlichte koplampen in het druilerige lenteweer stapvoets door een open landschap van weiden en velden schuiven. Dat was echt Fellini, zeker toen we na afloop in een overvolle zaal de Brabantse koffietafel nuttigden en er op verzoek van mijn overleden oom ook een borrel werd geschonken. Een mooier afscheid is nauwelijks denkbaar.

Ik ben een optimist. Omdat ik zie dat we ondanks alle bezuinigingen en beleidsomslagen nog altijd een hoogontwikkelde verzorgingsstaat kennen. Vergelijken we de uitkeringen, de medische zorg en de ouderenverzorging met die van tien of twintig jaar geleden, dan staan we er nu misschien wel wat beroerder voor. Maar vergelijken we die voorzieningen niet in de tijd, maar internationaal, dan is onze verzorgingsstaat nog altijd voorbeeldig.

Ik ben dus een pessimist én een optimist. Gooi je die begrippen in een hoge hoed, schud je er wat mee en keer je ze om op tafel, dan krijg je een nieuw begrip: posimist. En dat is geen taalverloedering, maar taalverrijking.

Ik ben een posimist. Omdat we de komende decennia vermoedelijk terug moeten in welvaart, maar nog altijd een schatrijk land zijn. We zullen de democratie overeind houden, we zullen in een rechtsstaat blijven leven, we zullen de kern van de verzorgingsstaat eerbiedigen. Ik kan en wil niet geloven dat we kwetsbare mensen in dit land aan hun lot overlaten. Ook niet in Someren, misschien wel juist niet in Someren, waar hechte familie- en gemeenschapsbanden altijd zo Van Waarde zijn geweest.

Ik ben een posimist. Van mij mag het: verstandelijk gehandicapten, ouderen, ex-psychiatrische patiënten laten experimenteren met zelfredzaamheid en met terugkeer naar de maatschappij. Maar wel onder één voorwaarde: doe het niet om te bezuinigen. Let op overbelasting van mantelzorgers en vrijwilligers, want dat is het paard achter de wagen spannen. Voorkom eenzaamheid, isolement en misbruik van de mensen om wie het gaat; doe het uitsluitend en alleen als het de kwaliteit van hun leven ten goede komt en hou professionele hulpvoorzieningen achter de hand voor het geval dat het allemaal niet loopt zoals gedacht en gehoopt. Onder die voorwaarden kan er weinig tegen zijn om mensen met een beperking zo zelfstandig mogelijk door het leven te laten gaan. Als we daar geld mee kunnen besparen: mooi meegenomen. Maar als het extra geld kost, mag dat geen reden zijn om die hogere doelstelling – zelfstandigheid, zelfredzaamheid omwille van de kwaliteit van het leven – uit het oog te verliezen.

Will Tinnemans was schrijver van non-fictieboeken, moderator/dagvoorzitter en mediatrainer. Hij overleed op 28 oktober 2014 in Grenoble.

Dit artikel verscheen een jaar geleden in het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.