Debat over tweedeling moet ook over de arbeidsmarkt gaan

Na publicaties van de economen Thomas Piketty en Joseph Stiglitz is er een internationaal debat ontstaan over de toegenomen inkomensverschillen en de vermogensongelijkheid in het bijzonder. Gek genoeg gaat dat debat niet over ongelijkheid op de arbeidsmarkt.

Ook in ons land zijn er sterke indicaties dat vooral de verschillen in vermogen toenemen (Van Bavel 2014). Hoewel in het debat over economische ongelijkheid soms een expliciete link wordt gelegd met ontwikkelingen die zich voordoen op de arbeidsmarkt (denk bijvoorbeeld aan discussies over de topinkomens), blijft discussie over ongelijkheid op de arbeidsmarkt grotendeels achterwege. Ook in het werk van Thomas Piketty is arbeid de grote afwezige (De Beer 2014). Dit is moeilijk te begrijpen omdat processen van globalisering en vooral technologische innovatie in toenemende mate lijken bij te dragen aan een tweedeling op onze arbeidsmarkt.

Globalisering, technologie en ongelijkheid op de arbeidsmarkt

Hoe hangen globalisering en technologie in de literatuur samen met ongelijkheid op de arbeidsmarkt? Allereerst is er de verwachting dat met processen van globalisering het voor bedrijven noodzakelijker wordt om zo efficiënt mogelijk te produceren. Een van de mogelijkheden om dit te bereiken is het verplaatsen van arbeid naar andere bedrijven en landen met gemiddeld lagere loonkosten. De verwachting is dat de toegenomen ‘outsourcing’ vooral lager opgeleide werknemers treft. Ten tweede maakt de snelle opkomst van nieuwe technologie het mogelijk om laag- en vooral middelbaargeschoolde arbeid te automatiseren. In de internationale literatuur is hier al een behoorlijke hoeveelheid empirisch bewijs voor gevonden (zie bijvoorbeeld Goos et al., 2009; Autor et al. 2006). Het blijft wel de vraag of ook in Nederland dergelijke tendensen zichtbaar zijn.

Tweedeling op de arbeidsmarkt, ook in Nederland

Om te bepalen of er sprake is van een toenemende ongelijkheid op de Nederlandse arbeidsmarkt maken we gebruik van de Enquête Beroepsbevolking (EBB) van het Centraal Bureau voor de Statistiek en richten we de blik op de werkloosheidsontwikkeling en veranderingen in de werkgelegenheidsstructuur. De onderstaande figuur laat zien dat werkenden met een relatief laag (hoogstens basisonderwijs) en vooral middelbaar onderwijsniveau (havo, vwo, mbo) hun perspectieven op de arbeidsmarkt over de periode 1970-2013 significant hebben zien verslechteren. De groep werkenden met het relatief hoogste onderwijsniveau (wo) ziet haar perspectieven op de arbeidsmarkt juist toenemen. Technologische innovatie is goed voor de arbeidsmarktperspectieven van de relatief hoogstopgeleiden, terwijl technologische innovatie negatief is voor de perspectieven van laag- en middelbaaropgeleiden.

Figuur 1 Ontwikkeling werkloosheid naar onderwijsniveau (1970-2013)

Ontwikkeling werkloosheid naar onderwijsniveau (1970-2013)

 

 

 

Bron: CBS StatLine (eigen bewerking)

Een andere aanwijzing voor een toenemende tweedeling op de arbeidsmarkt is de ontwikkeling aan de hand van het gevraagde beroepsniveau. Ook nu zien we dat het aandeel laag- en middelbaargeschoolde banen afneemt terwijl het aandeel hooggeschoolden over het tijdvak 1996-2011 significant toeneemt. In dit geval lijkt technologische innovatie hier in belangrijke mate mee samen te hangen.

Figuur 2 Ontwikkeling werkgelegenheid naar beroepsniveau (1996-2011)

Ontwikkeling werkgelegenheid naar beroepsniveau (1996-2011)

 

 

Bron: CBS StatLine (eigen bewerking)

Laag opgeleiden werken steeds vaker flexibel

Er zijn dus indicaties die wijzen op een toenemende tweedeling op de arbeidsmarkt. Hier valt natuurlijk tegenin te brengen dat de arbeidsmarkt geen statisch geheel vormt maar een grote mate van onderliggende dynamiek vertoont. Steeds meer wisselen werkenden in Nederland bijvoorbeeld tussen een positie als werknemer met een vast arbeidscontract, flexwerker, zelfstandige of als hybride ondernemer. Met andere woorden, flexibilisering van de arbeidsmarkt kan eraan bijdragen dat meer kwetsbare groepen uiteindelijk niet werkloos raken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat vooral laag- (+42%) en middelbaaropgeleiden (+46%) steeds vaker werken op basis van een flexibel arbeidscontract over de periode 1996-2013. Voor hoogopgeleiden geldt dit in veel mindere mate (+14%). Daarnaast zien we dat ook het aantal werknemers met meerdere banen langzaam toeneemt, vooralsnog eerder uit noodzaak dan uitdaging (Huiskamp et al. 2011). De januskop van flexibele arbeid is dan ook dat vaste banen met een relatief grote mate van zekerheid worden ingeruild voor een minder zeker carrière- en inkomensperspectief. En wederom lijkt de ongelijkheid in arbeidsmarktperspectieven zich te voltrekken tussen hogeropgeleiden en de rest.

Vinden we winnaars en verliezers op de arbeidsmarkt acceptabel?

Op basis van deze ontwikkelingen is duidelijk dat zich een tweedeling lijkt voor te doen op onze arbeidsmarkt. Een economische scheidslijn die zich voltrekt tussen hoogopgeleiden met relatief ‘zeker’ en hooggekwalificeerd werk en lager- en middelbaaropgeleiden die blootstaan aan processen van globalisering en vooral nieuwe technologie. Voor deze laatste twee groepen ziet de toekomst er allerminst zeker uit. Verschillende onderzoekers verwachten dat technologie een steeds grotere rol gaat spelen in onze samenleving (zie bijvoorbeeld Brynjolfsson & McAfee 2014). In Delft wordt nu al druk gewerkt aan de bouw van een quantumcomputer die de rekenvermogens van klassieke computers in snel tempo voorbijstreeft. Ook op het vlak van de kunstmatige intelligentie wordt voortdurend vooruitgang geboekt, zoek maar eens contact met ‘Anna’, de online klantenservice van IKEA.

We zijn op een belangrijk kantelpunt aanbeland. We moeten onszelf afvragen hoe de arbeidssamenleving er in de toekomst uit moet zien. Vinden we het bijvoorbeeld sociaal acceptabel dat zich duidelijke ‘winnaars’ en ‘verliezers’ op de arbeidsmarkt aftekenen of moeten we juist streven naar een gemeenschappelijk ideaal van een inclusieve arbeidsmarkt waarbij we misschien wel de beschikbare hoeveelheid ‘goede banen’ met elkaar moeten verdelen? En op welke wijze maken we in de toekomst eigenlijk gebruik van nieuwe technologie; laten we dit volledig over aan de markt of moeten we hier binnen cao’s afspraken over gaan maken? Antwoorden op deze vragen hangen ongetwijfeld samen met politieke denkbeelden en voorkeuren. Dit vormt echter geen enkele belemmering om als samenleving meer over dit type grote vragen na te gaan denken.

Fabian Dekker is arbeidssocioloog en verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

 

Referenties
Autor, D., Katz, L. & Kearney, M. (2006). The polarization of the U.S. Labor Market. Cambridge: NBER Working Paper.
Brynjolfsson, E. & McAfee, A. (2014). The Second Machine Age. New York: Norton.
De Beer, P. (2014). Arbeid in de eenentwintigste eeuw, te verschijnen in Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken.
Goos, M., Manning, A. & Salomons, A. (2009). Job polarization in Europe, American Economic Review, 99(2): 58-63.
Huiskamp, R., Sanders, J. & Vandenbossche, S. (2011). Meerdere banen: noodzaak of uitdaging? Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 27(2): 157-174.
Van Bavel, B. (2014). Vermogensongelijkheid in Nederland. De vergeten dimensie, in: Kremer, M. et al. (2014). Hoe ongelijk is Nederland? Den Haag: WRR.

Foto: Bas Bogers