Overheid heeft sleutelrol in stimuleren van samenredzaamheid

De RMO ziet een sleutelrol voor de overheid in het stimuleren van verandering naar meer samenredzaamheid in de samenleving. Daarvoor moet ze wel haar houding wijzigen ten aanzien van wat er gebeurt:  ruimte geven aan leren, experimenteren én aan heersende onzekerheden.

Sociale innovatie kenmerkt het huidig sociaal domein in Nederland. Verschillende groepen mensen in de samenleving geven vorm aan een beweging in de richting van samenredzaamheid. Ze doen dat met veel energie en enthousiasme, vanuit persoonlijke waarden en overtuigingen, en in de verwachting dat zij er zelf ook baat bij hebben. Inmiddels kunnen innovatieve burgers en professionals binnen hun eigen verbanden en organisaties en bij de overheid op gehoor rekenen. Want de beweging is niet alleen voelbaar bij mensen, maar ook binnen de institutionele kaders. Met de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) geeft de rijksoverheid een stevige impuls aan het transformatieproces in het sociaal domein. De wet hevelt taken en verantwoordelijkheden over naar gemeenten en beoogt bij te dragen aan het stimuleren van het eigen initiatief en verantwoordelijkheid van mensen.

Naast energie en enthousiasme bestaan er ook de nodige zorgen en onzekerheden over deze transformatie. Want, is samenredzaamheid wel voor iedereen weggelegd? Raken kwetsbare burgers niet tussen wal en schip? Er zijn zorgen over nieuwe verhoudingen tussen cliënten, vrijwilligers, mantelzorgers, professionals en overheden. Wie is aan zet? Wat zijn de verschillende verantwoordelijkheden? Wie intervenieert waar en wanneer? Deze zorgen gaan gepaard met onzekerheden. Onzekerheden bij organisaties of ze nog subsidie ontvangen, bij professionals of ze hun baan behouden, bij gemeenten hoeveel mensen ze als cliënt binnen hun grenzen kunnen verwachten, en bij de cliënten of ze nog wel hun vertrouwde hulpverlener terugzien.

Als irritatie en onmacht prevaleren, trekken mensen en organisaties zich terug

Zorgen en onzekerheden dagen het proces van transformatie uit, maar kunnen het ook frustreren. Elke verandering, zeker een grootschalige als die in het sociaal domein, gaat gepaard met emoties, fricties en frustraties. Enerzijds zijn die functioneel om tot verandering te komen, anderzijds kunnen ze, als ze niet worden uitgesproken of geadresseerd, het proces van verandering belemmeren. Als irritatie en onmacht de boventoon voeren, trekken mensen en organisaties zich terug in hun (organisatie)belang en zoeken ze houvast in vertrouwde procedures en werkwijzen. En het probleem is dat de transformatie toch al plaatsvindt in een krachtenveld van ingesleten patronen en sturingsmechanismen die haaks staan op de beweging naar samenredzaamheid en sociale innovatie.
Het erkennen van deze ‘frustrerende krachten’ is essentieel om de transformatie een kans van slagen te geven. Daarbij is niet alleen een perspectief nodig op de richting van de transformatie - die is al in veel rapporten en adviezen beschreven - maar ook een strategie om de zorg en hulpverlening daadwerkelijk in die richting te brengen. Het gaat niet alleen om de inhoud van de richting, maar ook om de route om er te komen. De RMO formuleert daarvoor drie aanbevelingsrichtingen.

Gemeenten: geef burgers en maatschappelijke organisaties ruimte

Gemeenten dienen zich er allereerst voor te behoeden (te veel) sturing te geven aan maatschappelijke initiatieven. Zij moeten daar juist zo veel mogelijk van weg te blijven. Wat burgers ondernemen is vooral iets van henzelf. De overheid kan wel nagaan hoe ze eventuele belemmeringen voor maatschappelijke initiatieven kan wegnemen. Ten tweede is het van belang dat bij maatschappelijke zorgaanbieders ruimte ontstaat voor meer maatwerk en om innovatiever te werken. Gemeenten moeten daarom op zoek naar nieuwe sturingsmodellen, waarbij ze inhoud en innovatie vooropstellen. Bij voorkeur met maatschappelijke organisaties samen. Gemeenten geven de kaders voor financiering en monitoring en professionals en maatschappelijke organisaties zullen zelf innovatieve werkwijzen moeten ontwikkelen om zorgvragers te kunnen ondersteunen bij hun hulpvraag. Vanuit hun zelfgekozen missie en strategie zijn zij verantwoordelijk voor de wijze waarop ze de ondersteuning vormgeven. En daar is niet één manier voor.

Bestuurders moeten erkennen dat verandering niet vanzelf gaat

Ten derde vraagt dit alles erom dat er processen op gang gebracht worden waarin alle betrokkenen kunnen leren innoveren. Verandering is alleen mogelijk wanneer de zorgen en fricties die transformatie belemmeren, een plaats krijgen in het veranderingsproces. Om de veranderingen in de praktijk te realiseren moeten overheid, gemeenten, professionals, leidinggevenden in organisaties daarom erkennen dat verandering niet vanzelf plaatsvindt, maar organisatie vergt. Ze moeten de verandering niet van bovenaf opleggen, haar niet uitrollen en niet implementeren: verandering slaagt als iedereen het zich op eigen wijze eigen maakt. Bestuurders of leidinggevenden in organisaties dienen te weten wat er echt gebeurt in de wijk door daarover in gesprek te zijn met de wijkteams. De RMO adviseert hen af te wijken van de standaardoplossing als de praktijk daarbij gebaat is; procedures en protocollen te schrappen of ze aan te passen wanneer de oude niet bijdragen aan maatschappelijke doelstellingen of ze zelfs schaden. De Raad beveelt aan leeromgevingen te organiseren om te reflecteren op de werkwijzen en deze telkens weer aan te passen aan de beoogde maatschappelijke doelstelling; om te zorgen voor permanente feedbackloops en zodoende nieuwe verhoudingen met andere betrokkenen te creëren om de nieuw opgedane inzichten te verankeren in de organisatie of het samenwerkingsverband. Leidinggevenden moeten maatschappelijke doelen voorop zetten, zelfs als dat botst met het belang om als organisatie te overleven.

Het sociaal domein staat voor een van de grootste veranderingsoperaties ooit, in termen van financiering, van verschuivende verantwoordelijkheden en verhoudingen en van een andere aanpak om mensen die hulp en zorg nodig hebben te ondersteunen. Dat gaat niet van de ene op de andere dag, maar vergt een lange adem. De verandering zal uiteindelijk moeten komen van mensen die samenredzaamheid en sociale innovatie in praktijk brengen.

José Manshanden en Erik Gerritsen zijn lid van de RMO. Dieneke de Ruiter en Albertine van Diepen zijn als adviseur verbonden aan de RMO. Dit artikel is een verkorte weergave van het RMO-advies ‘Leren innoveren in het sociale domein’. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Den Haag, 2014. Hele adviesrapport lezen? Download: Leren innoveren in het sociaal domein.

 

Lees ook de recensie van Nico de Boer over het adviesrapport.

 

Foto: Bas Bogers