Zwerfjongeren ontberen het meest een volwassen steunpilaar

Overdag zwerven ze op straat en meestal slapen ze iedere nacht in een ander bed. Jeugdzorg wist hen wel te vinden, maar kon niet voorkomen dat ze op straat belandden. Wat dak- en thuisloze jongeren het meeste missen is een betrouwbare, stabiele, liefdevolle volwassene.

In Nederland zijn volgens tellingen en schattingen tussen de 9000 tot 18.000 dak- en thuisloze jongeren tussen de achttien en drieëntwintig jaar; onder de achttien jaar zijn er vermoedelijk nog eens tussen de 1000 en 2000. Deze jongeren leven over het algemeen op straat in plaats van dat zij daadwerkelijk er slapen. De meesten slapen bij vrienden of familie (‘bankhoppers’), maken gebruik van de nachtopvang of wonen in een (crisis)opvang. Eén van de belangrijkste redenen dat jongeren dak- of thuisloos raken is een onstabiele thuissituatie, zoals eenoudergezinnen, armoede, verslavings- of psychiatrische problematiek bij de ouders et cetera. In het kader van het Europese project ‘Children Rough Sleepers’ interviewden wij een aantal van deze zwerfjongeren en jeugdhulpverleners om te achterhalen hoe zij op straat terechtkwamen en wat zij nodig hebben om hun leven weer op de rails te krijgen.

Het jeugdzorgsysteem heeft bij hen gefaald

Bijna alle jongeren hebben (negatieve) ervaringen met de jeugdzorg gehad voor zij dak- of thuisloos raakten. Uit de interviews van ons onderzoek blijkt dat Jeugdzorg wel in staat is risicojongeren en ouders te bereiken, maar uit het gegeven dat vele jongeren alsnog op straat belanden moet worden afgeleid dat het systeem bij hen in ieder geval heeft gefaald. Iedere geïnterviewde jongere heeft persoonlijke, veelal heftige verhalen over de gebreken van de Jeugdzorg, en deze moeten hoe dan ook serieus worden genomen. Die verhalen gaan over de vele wisselingen van hulpverleners; over jeugdzorgmedewerkers die zich laten inpakken door ouders zonder echt verder onderzoek te doen, over hulpverleners die meer geïnteresseerd lijken in het afvinken van lijstjes dan dat ze daadwerkelijk belangstelling hebben voor de problemen van de jongeren en over het algemeen: over veel onbegrip en wantrouwen.

Over wat als het grootste probleem wordt gezien zijn professionals en jongeren het wel met elkaar eens: het gebrek aan woonruimte. Een plek om te wonen is niet alleen de eerste stap om jongeren van de straat te halen, maar is ook nodig om ze weer ‘op de rails’ te krijgen. Beschikbaarheid van betaalbare woningen of kamers voor jongeren is iets wat zo snel mogelijk zou moeten worden gerealiseerd.

Aandacht, steun, en ja, liefde, is wat het meest wordt gemist

Het belangrijkste inzicht dat uit ons onderzoek naar voren komt is het belang van een betrouwbare en vertrouwde volwassene in het leven van de jongeren of - zoals wij het hebben genoemd - het belang van ‘social parenting’.[1] Zo’n volwassene blijkt van cruciaal belang ter voorkoming van dak- en thuisloosheid (preventie), maar ook als het gaat om vanuit een dakloze situatie weer op een positiever ontwikkelingspad komen. Zowel jongeren als professionals geven aan dat als er een volwassene in beeld was geweest die het vertrouwen van de jongere had gehad, en dit geldt zowel vóór het inschakelen van Jeugdzorg als achteraf, de jongere minder kans had gehad dak- of thuisloos te raken. Zo’n social parent is bij voorkeur iemand uit het bestaande sociale netwerk van de jongere, bijvoorbeeld een familielid, een familievriend of iemand uit de buurt, school of sportclub. Het is iemand die echt en oprecht betrokken is bij de jongere. Die zich inzet en vastberaden is om waar nodig de jongere te begeleiden, te ondersteunen en liefde te geven. Net zoals een (stabiele) ouder dat zou doen.

Het in de buurt hebben van een stabiel persoon en de mogelijkheid om advies, begeleiding en steun te krijgen, lijken dus een essentiële rol te spelen voor een gezonde en positieve toekomst voor de jongere. Dit behoeft geen verbazing te wekken en ligt eigenlijk voor de hand, maar het feit dat dit niet geboden kon worden aan deze jongeren, vroeger of later in hun leven, geeft wel zeer te denken. De persoonlijke interactie, en het geven van aandacht, zorg, steun en, ja, liefde is wat het meest werd en wordt gemist. Dit zijn broodnodige, maar minder tastbare dingen die de huidige hulpverlening blijkbaar in onvoldoende mate kan bieden. Met de overheveling van zorgtaken naar de gemeenten in 2015 zal dit wellicht alleen nog maar problematischer worden, hoewel die decentralisatie mogelijk ook kansen biedt tot verbetering. Door een meer structurele samenwerking tussen zorgaanbieders staan hulpverleners misschien dichter bij kind en ouders; lokaal hulpaanbod is wellicht laagdrempeliger en individueler; en de nieuwe Wmo biedt een wettelijke borging van ondersteuning door gemeenten aan jongeren van 18- naar 18+.

Verder is het van groot belang dat de relatie met deze stabiele volwassene niet tijdgebonden is - dat de relatie niet per se stopt als de jongere achttien jaar wordt of op welke leeftijd dan ook; net zoals in een gewone ouder-kindrelatie dus - en het moet ook niet formalistisch zijn. De social parent komt niet in de plaats van een hulpverlener of de hulpverlening; voor professionals zal er een rol moeten zijn in matching, begeleiding, eventueel training en monitoring van deze social parent.

Politici en hulpverleners moeten energie steken in hulp op maat

Enkele van de jonge respondenten gaven aan broers en zussen te hebben die niet dak- of thuisloos zijn geraakt. Dit maakt duidelijk dat, naast de aantoonbare omgevingsfactoren, ook persoonlijke eigenschappen een rol spelen in de kans om dak- of thuisloos te raken. Deze realiteit zal altijd voor beperkingen zorgen in de hulp en interventies die kunnen worden gedaan, ook op het terrein van preventie. Methodes, ook al zijn ze zogenaamd evidence based, kunnen nooit complete doelgroepen helpen! Het lijkt daarom zinvoller voor politici, beleidsmakers en hulpverleningsorganisaties om energie te steken in het creëren van omstandigheden waardoor individuele, op maat gesneden hulp en steun het beste georganiseerd en gegeven kan worden. Dus bijvoorbeeld in plaats van een kwetsbare jongere dwingen een opleiding te voltooien in dezelfde periode als ‘normale’ jongeren, hem de mogelijkheid bieden dit te doen in een lager tempo. Dus niet ‘one size fits all’, maar ‘one size fits one’.

Remi Goossens en Mathijs Euwema werken bij ICDI in Leiden. Meer weten over het project ‘Children Rough Sleepers’ in Nederland? Kijk dan hier.

 

Noot:
1. Dit idee, of vergelijkbare ideeën, krijgen steeds meer aandacht en er worden proefprojecten mee gedaan - deze zijn zover wij weten tot nu toe niet specifiek gefocust op (preventie van) de problematiek van dak-of thuisloze jongeren.