De samenleving teruggeven aan de burgers

De overheid moet terugtreden en de burgers moeten weer zelf het heft in handen nemen op maatschappelijk gebied. Maar dat is makkelijker beleden dan gedaan. De christelijk sociale traditie biedt van oudsher aanknopingspunten om de samenleving weer terug te geven aan de burgers.

Volgens velen zou de overheid zich in toenemende mate uit de klassieke domeinen van het maatschappelijk middenveld terugtrekken. Niets is minder waar in mijn ogen. Met de mond wordt de overdracht van taken beleden, maar via de achterdeur is de overheid zich steeds meer gaan bemoeien met wat maatschappelijke organisaties doen. Mijn stelling is dat de overheid de verstatelijking alleen maar heeft versterkt. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar in het onderwijs. Taken op het terrein van huisvesting en arbeidsvoorwaarden werden naar gemeenten of schoolbesturen gedecentraliseerd, maar daar stond een wildgroei aan verantwoordings- en prestatiegegevens tegenover. De politiek vond het nodig dat er een landelijk leerlingvolgsysteem werd ingevoerd en er vinden tegenwoordig controles plaats ‘hoe er wordt gedoceerd in de klas’. Onmiskenbaar spreekt hieruit een sfeer van controle en wantrouwen. Hetzelfde zien we in de omroepwereld waar de niet-ledengebonden levensbeschouwelijke omroepen zoals IKON, RKK en Human die unieke programma’s als ‘Kruispunt’ maken, worden opgeheven; waar de koppeling tussen ledenaantallen en de budgetten van omroepverenigingen zijn losgelaten; en waar de staatssecretaris voortaan vaststelt wat kwaliteit is en welke programma’s dus in aanmerking komen voor financiering.

De ideële component is steeds meer op de achtergrond geraakt

Vaak wordt gezegd dat de overheid de verantwoordelijkheid wel wil decentraliseren, maar dat incidenten aantonen dat maatschappelijke organisaties een dergelijke verantwoordelijkheid niet aankunnen. Wat men zich onvoldoende realiseert, is dat juist het overheidshandelen deze incidenten in de hand werkt. Zo hebben de bekostigingsregels geleid tot grootschaligheid. Er ontstonden perverse prikkels om te fuseren, om zoveel mogelijk studenten af te leveren of onnodige zorg te leveren. Voorts leidt een systeem van overmatige controle en toezicht tot een sfeer van wantrouwen en risicomijdend gedrag. De maatschappelijke organisaties zijn daardoor verzakelijkt, waardoor de ideële component steeds meer op de achtergrond raakt.

Toch is onmiskenbaar een tegenbeweging gaande. Er wordt nagedacht hoe scholen of zorginstellingen meer lokaal georganiseerd kunnen worden. In de zorg ontstaan Thomashuizen voor mensen met een lichamelijke beperking. De palliatieve zorg voor de meest kwetsbaren wordt vormgegeven met heel veel vrijwilligers. En de opstand van de schoolleiders tegen het voorstel van staatssecretaris Dekker de Cito-toets voor alle scholen te verplichten is meer dan een vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid. Het is een uiting van het feit dat de schoolleiders verantwoordelijkheid willen nemen en uitdrukking geven aan het uitgangspunt dat slechts docenten en niet een anoniem systeem de toekomstperspectieven van een leerling kunnen inschatten.

Het is in dit verband belangrijk om de daden van het huidige VVD-PvdA kabinet te duiden. Positief is in mijn ogen de decentralisatie van met name delen van de langdurige zorg naar de Wmo, zoals ouderen met een lichtere zorgvraag die voortaan zorg krijgen in de eigen omgeving. Uiteraard kunnen bij de maatvoering van de bezuinigingen en het invoeringstempo de nodige opmerkingen worden gemaakt, maar in essentie is dit een richting die de mogelijkheid om de samenleving weer terug te geven aan de burgers vergroot. Veel zal echter afhangen van de ruimte die het lokale domein daadwerkelijk zal krijgen van de centrale overheid. Op het terrein van onderwijs, omroepen en ook woningmarkt is de richting van dit kabinet minder positief.

We zullen fouten en risico’s moeten accepteren

De versterking van de verstatelijking en bureaucratisering passen op zich in een bredere trend. Sinds de jaren zestig hebben achtereenvolgende kabinetten hieraan meegewerkt, waarbij het sociaalliberale mensbeeld centraal stond: de burger wordt beschouwd als een homo economicus en het draait om de rechten van de individuele burger. Mensen zouden nutmaximaliserende individuen zijn die vooral berekenend door het leven gaan. Daarbij moet de overheid risico’s minimaliseren; we willen bungeejumpen, maar de overheid moet garanderen dat het elastiek niet knapt.

In de tegenwoordige netwerksamenleving en met de noodzakelijke bezuinigingen leidt dit tot een onmogelijke spagaat: we verwachten meer van de overheid, maar de overheid kan minder. Alleen radicale oplossingen zullen werken. De rechten van het individu en de daarop gebaseerde rol van de overheid zullen minder centraal moeten komen te staan. Bovendien zullen we onvolkomenheden, fouten en risico’s, die bij het leven horen, moeten accepteren. Ook zullen we nieuwe vormen van solidariteit moeten doordenken, die een minder statelijk karakter hebben. Daarbij zal het meer en meer aankomen op vormen van directe wederkerigheid tussen mensen in plaats van indirecte - via de overheid vorm gegeven - solidariteitsarrangementen.

Caritas in Veritate met een nieuwe rol voor de overheid

Het christelijk sociaal-denken biedt met haar relationele mensbeeld volop aanknopingspunten hiervoor. Mijn oproep is om tegenover de verstatelijking een ander geluid te plaatsen dat gestoeld is op de rotsvaste overtuiging dat mensen in hun kracht komen te staan door hen op hun verantwoordelijkheid aan te spreken in plaats van die bij hen weg te halen. Zoals de Pauselijke encycliek Caritas in Veritate net na de crisis aangaf, moet de huidige economische crisis worden benut om niet alleen een overheid te hebben die bezig is met het corrigeren van vergissingen en wanbeleid, maar moet er ook een nieuwe evaluatie van de rol van de overheid plaatsvinden, waarbij de overheid veel meer moet openstaan voor nieuwe vormen van betrokkenheid. Slechts dan zal de betrokkenheid van burgers groeien.

In mijn ogen is er ten principale geen harde tegenstelling tussen de civil society en de overheid. Regels en voorlichtingscampagnes kunnen een prima rol spelen om een gewenste omslag in mentaliteit te ondersteunen. Niet meer roken op de werkvloer, geen alcohol in het verkeer en zelfs een verbod op ondeugdelijke financiële producten: er zijn ongelooflijk veel voorbeelden. Mgr. De Korte spreekt in een lezing waarin hij ingaat op de Encycliek van een dubbel spoor van geweten. ‘Enerzijds het aanspreken van het menselijk geweten en de bekering van het hart. Maar anderzijds ook het sturen van het gedrag door gerichte wetgeving.’ De Korte tekent daarbij aan dat deze wetten alleen tot stand kunnen komen na open en uitgebreide debatten in het parlement, omdat dit anders geen gedrag zal uitlokken dat meer duurzaam en solidair is.

Christelijk sociale traditie appelleert aan moreel besef

De normen en waarden die de politiek agendeert, kunnen alleen maar in samenspraak met de samenleving worden gevonden. Uiteindelijk vindt de vorming van karakters plaats in maatschappelijke verbanden: het gezin, het onderwijs, kerken en verenigingen. In het christelijk sociaal denken wordt niet louter geijkt aan de samenleving op een bepaald moment. De Korte spreekt van ‘het geweten’. In de christelijke traditie wordt ons een inspiratie overgeleverd die mensen van alle tijden en plaatsen aanspreekt op een moreel besef dat we allemaal met elkaar gemeen hebben. Aan die waarden van een hogere orde moeten overheid en samenleving, ja ieder mens, hun handelen uiteindelijk spiegelen.

De samenleving teruggeven aan burgers is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Juist in tijden van crisis vergt dit een fundamentele overdenking en het terugvallen op je diepste wortels. De christelijk-sociale beweging komt voort uit een oeroude traditie en hamert op persoonlijke verantwoordelijkheid en solidariteit als ordenende principes. Al meer dan honderd jaar gaan christelijk-sociale organisaties uit van grote verantwoordelijkheid voor mensen in hun verbanden. Helaas staat dat denken in schril contrast met het dominante Haagse politieke denken, dat burgers ziet als individualisten die veiligheid en zekerheid willen. Maar in de klassieke betekenis gaat burgerschap juist in eerste instantie om zelf verantwoordelijkheid te dragen voor de eigen omgeving en om het weerstaan van overheidsmacht. Wie om zich heen kijkt hoeft echter niet te somberen en ziet een stortvloed aan vooral lokale initiatieven. Steeds meer burgers gaan zelf wel aan de knoppen zitten als iets hen niet bevalt of als ze eenvoudigweg vanuit hun idealen willen bijdragen aan de samenleving, aan iets dat groter is dan henzelf. De echte inspiratie en creativiteit moet van onderen komen, van burgers zelf en hun organisaties.

Raymond Gradus is directeur van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA.
Dit artikel is een bewerking van zijn lezing voor het Groen van Prinsterer-gezelschap op 1 november 2014.