Ingewijden, wetenschappers en goed ingevoerde bestuurders zijn van mening dat zo’n gigantische reorganisatie onnodig is om de jeugdzorg te verbeteren. De doorslaggevende reden voor het kabinet om het oorspronkelijke plan van oud-minister André Rouvoet toch door te zetten, nota bene aangescherpt en vervroegd, zijn de bezuinigingen die de regering op dit gebied heeft ingeboekt: 450 miljoen euro op een budget van 3 miljard euro over drie jaar.
Te veel, te snel en te grof
De (15 procent) bezuiniging vormde het eerste grote probleem: er moest veel meer met veel minder. Veel gemeenten, die het transitieplan aanvankelijk toejuichten, kregen er steeds meer moeite mee toen ze zich realiseerden dat ze niet konden garanderen dat de jeugdzorg op een verantwoord niveau zou blijven. Doordat het rijk pas laat kenbaar maakte hoeveel geld zij voor de jeugdzorg wilde uittrekken, waren de gemeenten extreem laat met het afsluiten van contracten. Eind september was met driekwart van de instellingen nog geen contract gesloten. Omdat zorginstellingen zelden over reserves beschikken, hebben sommigen hun deuren al (deels) moeten sluiten.
In haar eind september verschenen (vijfde) rapport spreekt de Transitiecommissie haar verwachting uit dat er instellingen zullen omvallen en dat er daardoor langere wachttijden zullen ontstaan. Volgens een woordvoerder van de commissie moeten de ouders van een kind dat jeugdzorg ontvangt van een financieel kwetsbare instelling zich zorgen gaan maken. Ook de rekenkamers van de vier grote gemeenten betwijfelen of de besparingen en de verbeteringen van het stelsel wel op korte termijn kunnen worden gerealiseerd.
In financieel opzicht staat het er allesbehalve florissant voor met de transitie van de jeugdzorg. Dat komt doordat de politiek te veel tegelijk wil. Ze wil de gemeenten per 1 januari 2015 behalve voor de jeugdzorg ook verantwoordelijk maken voor werk en inkomen en voor zorg aan langdurig zieken en ouderen. Het leek mij in 2013 al tamelijk voorspelbaar dat deze opeenstapeling van ingrijpende decentralisatieprocessen ertoe zou leiden dat de gemeenten jarenlang energie kwijt zijn aan deze reorganisaties en dat dit vrijwel onvermijdelijk ten koste gaat van de continuïteit van het werk.
Verder heeft het kabinet gekozen voor een alternatieve, geradicaliseerde versie van het oorspronkelijke plan van André Rouvoet. Door de toegang tot de jeugd-ggz onder de verantwoordelijkheid van de gemeente te laten vallen, kan volgens de regering een enorme besparing worden gerealiseerd. Rouvoet, inmiddels voorzitter van de zorgverzekeraars, heeft zich hier altijd tegen gekeerd. Hij acht het losknippen van de jeugd-ggz uit de totale ggz onnodig voor het realiseren van een goede samenwerking met de jeugdzorg. Het is ook onlogisch want daardoor worden de Zorgverzekeringwet en de AWBZ op iedereen van toepassing behalve op minderjarigen. Bovendien komen jongeren met psychische problematiek zodra ze 18 worden alsnog in de ggz terecht.
Rouvoet heeft ook gewezen op de verleiding om, als de zorg voor psychische problemen van jeugdigen eenmaal bij de gemeente is ondergebracht, niet te kiezen voor een behandeling maar voor medicatie! Het is inderdaad verre van denkbeeldig dat gemeenten, geconfronteerd met reorganisaties op meerdere fronten, een overdaad aan lastige dossiers en hoge kosten, zullen kiezen voor een oplossing in die richting.
Administratieve chaos dreigt
Gemeenten en zorginstellingen verslikken zich in eindeloze overleggen. Er is een ongelofelijke verspilling en bureaucratie op gang gekomen vanwege al het overleg tussen gemeenten en zorgaanbieders. Eind augustus is duidelijk geworden dat er een complete administratieve chaos in de jeugdzorg dreigt. Behalve raamcontracten met de jeugdzorginstellingen moeten er beschikkingen komen, opgesteld door de wijkteams, over het aantal verwijzingen naar specialistische zorg. Dit alles levert een berg papier op, waar de gemeenten nauwelijks weg mee weten. De meerderheid ervan zal zijn betalingen niet op tijd kunnen voldoen, vooraf controleren van betalingen is voorlopig al helemaal onmogelijk. Vooral omdat ict-experts verwachten dat er op zijn vroegst medio 2015 een gestandaardiseerd administratiesysteem voor het uiterst complexe jeugdzorgstelsel kan zijn.
De Transitiecommissie stelde in 2013 dat er een gedegen inventarisatie nodig was van hulpbehoevende jeugdigen en van passende maatregelen. Bij de meeste gemeenten ontbrak echter de kennis om zo'n inventarisatie op korte termijn verantwoord te kunnen maken. Onder de noemer 'een gezin, een plan, een regisseur' hebben ze verschillende 'drang'-aanpakken uitgeprobeerd. Dat gebeurde ongecoördineerd, zonder wetenschappelijke onderbouwing en evaluatie, en zelden getoetst op zorgvuldigheid. Anderhalf jaar geleden waren hier en daar 'gezinscoaches' of 'regisseurs' aan de slag, vaak zonder weet van enig wettelijk kader. Ouders die niet wilden meewerken aan een verhuizing of aan een andere door deze nieuwe spelers nodig geoordeelde stap, werden bedreigd met ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van hun kind, korting op de uitkering, of andere pressiemiddelen.
De nieuwe regisseurs en hun leidinggevenden leken er onvoldoende van doordrongen dat ze burgers altijd behoorlijk moeten informeren over het inzien van hun persoonsgegevens en dat burgers daar in vrijheid toestemming voor behoren te geven. Evenmin leken zij op de hoogte van artikel 9 van de Wet bescherming persoonsgegevens, dat bepaalt dat persoonsgegevens uitsluitend mogen worden gebruikt voor het doel waarvoor ze zijn verzameld.
Alarmfase rood
Sindsdien is er het nodige verbeterd. Er zijn rapporten, richtlijnen en instructies verschenen, de Vereniging Nederlandse Gemeenten heeft een informatieplatform opgericht en er is een privacy scan voor gemeenten beschikbaar gekomen. Maar de centrale regie ontbreekt nog ten enen male. Ook de gegevensuitwisseling bij de gemeenten blijkt nog allerminst veilig: nog geen 5 procent van de gemeenten voldoet aan de normen. In wijkteams worden momenteel volop gegevens uitgewisseld. Een onderzoek van NRC Handelsblad uit medio augustus laat op dit punt grote onderlinge verschillen zien. Hetzelfde geldt voor de beveiliging van vertrouwelijke informatie. In plaats van een sterk en goed beveiligd landelijk systeem, is ook op dit gebied elke gemeente bezig zelf het wiel uit te vinden.
Zijn de rechten van ouders en kinderen in de tussentijd versterkt? De transitie-ideologen hebben de mond vol van het 'in kracht zetten' van het gezin, vooralsnog lijkt de machtsconcentratie bij de gemeente in de praktijk eerder omgekeerd uit te werken. Ik wijs hier op inperking van de privacy van de ouders, soepele onderlinge gegevensuitwisseling, uitbreiding van druk op het gezin buiten rechterlijk oordeel en zonder rechtshulp, achterwege laten van sancties op het niet naleven van termijnen of het niet leveren van adequate hulp.
De Transitiecommissie heeft zich opvallend stilgehouden tijdens de hoorzitting in de Eerste Kamer. Van haar kant was er geen enkele steun voor het breed gedragen voorstel tot uitstel. Enkele maanden later deed de commissie wel van zich horen. De gemeenten moesten zich niet langer richten op de 'ideale overheveling'. Daar was geen tijd meer voor, het was inmiddels 'alarmfase rood'. Men moest nu proberen te redden wat te redden viel!
Van hun kant hebben de verantwoordelijke politici tot op heden volgehouden dat de transitie een noodzakelijke verbetering betekent. Kritiek zou slechts worden ingegeven door ongefundeerde angst voor vernieuwing. Intussen hebben zij echter wel de verdediging bij mogelijke calamiteiten georganiseerd. Gemeenten zouden te laat zijn begonnen met hun voorbereiding op de noodzakelijke veranderingen. Zelfs als daar iets van klopt, dan nog laten de ontwikkelingen in de afgelopen anderhalf jaar zien dat regering en parlement primair verantwoordelijk zijn voor de problemen waarin de jeugdzorg terecht dreigt te komen.
Ido Weijers is hoogleraar jeugdbescherming aan de Universiteit Utrecht.Volg de blogs van Ido Weijers op: www.idoweijers.nl.