Jongeren in achterstandswijk: hun persoonlijkheid bepaalt hun succes

Dat jongeren opgroeien in een achterstandsbuurt, wil nog niet zeggen dat ze geen succes hebben op school of op de arbeidsmarkt. Dat hangt helemaal af van hun persoonlijkheid, ontdekte Jaap Nieuwenhuis. Sommige jongeren hebben om die reden extra steun nodig.

De huidige transitie in de jeugdzorg gaat in grote mate uit van eigen kracht, het idee dat jongeren zelf verantwoordelijkheid moeten nemen wanneer belangrijke keuzes gemaakt moeten worden. Daarnaast wordt het sociale netwerk van jongeren een belangrijke rol toebedeeld. De rol van de buurt bij het zelfredzame vermogen (eigen kracht) van jongeren krijgt echter nog weinig aandacht. Voor jongeren kan de buurt een belangrijke rol spelen in hun ontwikkeling, omdat hun mobiliteit en vriendengroep waarschijnlijk dichter bij huis zijn dan voor oudere groepen. Sinds de publicatie van Wilson’s (1987) The truly disadvantaged is er een groeiende belangstelling voor zogenaamde ‘buurteffecten’, het idee dat individuele levenskansen worden beïnvloed door de kenmerken van de buurt waarin mensen wonen. Voor jongeren betekent dit dat een buurt met weinig positieve rolmodellen, met vriendgroepen die weinig waarde hechten aan onderwijs of met een negatief stigma, een negatieve invloed kan hebben op hun onderwijsresultaten en op hun kansen op de arbeidsmarkt.

Persoonlijkheid bepaalt het omgaan met buurtinvloeden

Een hardnekkig probleem in het onderzoek naar buurteffecten op sociaaleconomische uitkomsten van adolescenten is de grote variatie in onderzoeksbevindingen. Sommige onderzoeken vinden zwakke effecten, andere vinden sterke effecten, significante en niet significante effecten en zelfs effecten in omgekeerde richting. Daarnaast is de verklaringskracht van de gebruikte statistische modellen beperkt; een aanwijzing dat er belangrijke variabelen ontbreken in de analyses. Naar aanleiding van studies die persoonlijkheid linken aan de manier waarop jongeren omgaan met stress in de familiesfeer, vermoedden wij dat jongeren, afhankelijk van hun persoonlijkheid, anders zullen reageren op de (negatieve) invloeden die uitgaan van de buurt waarin ze opgroeien .

Om dat te meten gebruikten we in ons onderzoek drie persoonlijkheidstypen, die verschillend scoren op de categorieën zelfcontrole en veerkracht: veerkrachtigen, ‘ondercontrollers’ en ‘overcontrollers’ (Block & Block, 1980). Zelfcontrole verwijst naar de neiging emotionele en motivationele impulsen te uiten of te beheersen en veerkracht naar de neiging om flexibel te reageren op veranderende eisen en impulsen vanuit de omgeving (Klimstra e.a., 2010). Veerkrachtigen worden gekenmerkt door een gemiddelde mate aan zelfcontrole en een hoge mate aan veerkracht. Ondercontrollers en overcontrollers scoren beide laag op veerkracht, maar ondercontrollers hebben een zwakke zelfcontrole, terwijl overcontrollers een sterk ontwikkelde zelfcontrole hebben (Asendorpf e.a., 2001). Veerkrachtige adolescenten zijn de best aangepaste groep en zijn waarschijnlijkheid het meest effectief in omgaan met invloeden van de buurt, omdat ze flexibel en adaptief kunnen reageren op de eisen van hun omgeving.

Buurtachterstand heeft geen enkel effect op veerkrachtige jongeren

We startten het onderzoek met de hypothese dat adolescenten met een veerkrachtige persoonlijkheid een zwakker buurteffect ervaren dan overcontrollers en ondercontrollers, omdat veerkrachtigen beter in staat zijn om te gaan met buurtachterstand. Deze hypothese werd ondersteund door onze analyse. Nog sterker, uit onze analyse blijkt dat de groep veerkrachtige adolescenten geen enkel effect van buurtachterstand op schoolsucces ondergaat.

Vervolgens hebben we gekeken naar verschillen tussen autochtone en allochtone adolescenten. We onderzochten de invloed van concentraties van immigranten in de buurt op het belang dat jongeren hechten aan onderwijs. We vonden geen effect voor autochtone jongeren. Echter, voor allochtone jongeren vonden we dat het leven in een buurt met een matig percentage immigranten (10-20 procent) een positieve invloed heeft op het belang dat zij hechten aan onderwijs in vergelijking met buurten met lage percentages immigranten (0-10 procent). De mogelijke verklaring is dat etnische concentraties kunnen leiden tot sterkere etnische sociale netwerken, die minderheden in staat kunnen stellen elkaar te helpen, en daarmee sociale mobiliteit stimuleren. Als we de rol van persoonlijkheid testen, vinden we, vergelijkbaar met de eerdergenoemde resultaten, dat allochtone adolescenten met een veerkrachtige persoonlijkheid minder sterk worden beïnvloed door de buurtcontext dan allochtone adolescenten met een andere persoonlijkheid.

Omdat schoolsucces invloed heeft op arbeidsmarktkansen, is het waarschijnlijk dat een buurteffect op onderwijs tegelijkertijd ook een indirect effect heeft op baankansen op een latere leeftijd. De buurt waarin adolescenten opgroeien heeft daarnaast mogelijk ook een directe invloed op baankansen. We bekeken dit door de invloed van blootstelling aan buurtachterstand te analyseren ten aanzien van werkloosheid en toewijding aan werk. Adolescente ondercontrollers uit achterstandsbuurten hebben een grotere kans op werkloosheid; als ze wel een baan hebben zijn ze minder toegewijd aan hun werk. De overcontrollers zijn niet vaker werkloos, maar wel minder toegewijd. Veerkrachtigen ondervinden opnieuw geen effect van hun woonbuurt op hun kansen en functioneren op de arbeidsmarkt. Ook deze bevinding sluit aan bij het idee dat veerkrachtigen beter in staat zijn om te gaan met de eisen van de omgeving. De persoonlijkheid van individuele jongeren bepaalt niet alleen de invloed die de buurt heeft op hun onderwijsuitkomsten maar ook op hun werkuitkomsten.

Help de onder- en overcontrollers om negatieve buurtinvloeden te weren

Het idee van eigen kracht verschilt met de persoonlijkheid van jongeren. Ons onderzoek toont aan dat persoonlijkheid een grote rol speelt in hoe jongeren worden beïnvloed door hun woonbuurt als het gaat om onderwijs- en werkkansen. Veerkrachtige adolescenten zijn minder ontvankelijk voor negatieve invloeden dan onder- en overcontrollers. Het heeft daarom weinig zin om naar generieke effecten van sociaaleconomisch achtergestelde buurten op de onderwijs- en werkkansen van adolescenten te kijken zonder rekening te houden met hun persoonlijkheidskenmerken. Onder- en overcontrollers zijn risicogroepen die veel minder goed in staat zijn op eigen kracht negatieve omgevingsinvloeden tegen te gaan, met verminderd succes op school en op de arbeidsmarkt als mogelijk gevolg. In het geval van problemen (bijvoorbeeld op school) zullen juist deze groepen jongeren gebaat zijn bij veel steun - onder meer in de vorm van op veerkracht toegespitste onderwijsprogramma’s - om negatieve omgevingsinvloeden te bufferen. De veerkrachtige jongeren in achterstandsbuurten redden zich zelf wel.

Jaap Nieuwenhuis werkt als postdoc bij de Technische Universiteit Delft en de Universiteit Utrecht. Hij is verbonden aan het Europese DEPRIVEDHOODS project. Hij promoveerde onlangs met ‘Neighbourhood effects on youth’s achievements: the moderating role of personality’, Utrecht: 2014.

 

Bronnen
Asendorpf, J. B., P. Borkenau, F. Ostendorf & M. A. G. van Aken (2001). Carving personality description at its joints: Confirmation of three replicable personality prototypes for both children and adults. European Journal of Personality, 15: 169-198.
Block, J. H. & J. Block (1980). The role of ego-control and ego-resiliency in the organization of behavior. In Development of cognition, affect, and social relations, edited by W. A. Collins, Hillsdale: Lawrence Erlbaum Associates, 39-101.
Klimstra, T. A., W. W. Hale III, Q. A. W. Raaijmakers, S. J. T. Branje & W. H. J. Meeus (2010). A developmental typology of adolescent personality. European Journal of Personality, 24: 309-323.
Wilson, W. J. (1987). The truly disadvantaged. Chicago: The University of Chicago Press.

Foto: Bas Bogers

 

Dit artikel is 7786 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (7)

  1. De tautologieën vliegen me om de oren. Veerkrachtigen worden gedefinieerd naar hun veerkracht, waarna geconcludeerd wordt dat ze veerkrachtig zijn. Wat leert ons dit? Dat jongeren die ten onder gaan, blijkbaar ook nog eens persoonlijk gefaald hebben. Voor wie is dit een troost? Is de verschuiving van beleid, gericht op een gezonde omgeving, naar beleid, gericht op de coping van jongeren met een ongezonde omgeving, echt wenselijk?

  2. Inderdaad. Dit stuk leest als snel als Eigen schuld, dikke bult…. Of bedoelen de onderzoekers dat niet zo?
    Ik vraag me vooral af of het niet eigenlijk een soort babuschka pop is: wat is de invloed van het opgroeien in een buurt op de mate van veerkrachtig van adolescenten? Dus eigenlijk: wat is het effect van de buurt op die persoonlijkheid?

  3. Het artikel heeft nu juist alles behalve een “eigen schuld dikke bult” toon, het laat simpelweg onderzoeksresultaten zien die rekening hebben gehouden met de mate van veerkracht van jongeren (een persoonlijkheidskenmerk).

    Maar stel dat het artikel nu wel een eigen schuld dikke bult toon had gehad?; so what. Eigen schuld dikke bult betekent vanuit deze onderzoeksresultaten niet dat jongeren geen ondersteuning meer verdienen. Dat staat dan ook nergens geschreven. Het mooie is nu juist dat – los van de schuldvraag – hulpverleners/maatschappelijk werkers gerichter aan de slag kunnen met ondersteuning. Namelijk vanuit een beeld dat duidelijker kan laten zien welke specifieke groepen ondersteuning nodig hebben en hoe deze ondersteuning eruit moet zien (veerkracht toegespitste trainingen). Uiteindelijk wordt iedereen beter van deze “nieuwe” kennis, waarom dan toch gefrustreerde reacties?

    Waarschijnlijk stuit het resultaat van dit onderzoek sommigen tegen de borst omdat de resultaten niet stroken met het eigen mensbeeld of het slachtofferdenken. Het was toch zeker de omgeving, het gezin, de buurt die ervoor zorgde dat iemand maatschappelijk gezien “mislukte” en niet het individu zelf? Of toch tenminste een combinatie van de twee. Vaak denken maatschappelijk werkers/hulpverleners dat ze met het slachtofferdenken zachtaardig voor hun omgeving zijn, “maar als jij in zo’n omgeving was opgegroeid dan was je misschien wel ook een crimineel/fundamentalist/verkrachter geweest”.
    Is het niet minachtend, arrogant en zelfs kleinerend om het slachtofferdenken op alle kwetsbare doelgroepen toe te passen? Bevat het uitgangspunt dat jongeren niet weerbaar zijn, geen ruggengraat hebben en zich laten sturen door negatieve triggers niet een uiterst minachtend en laag mensbeeld? Het gevolg is dat er door het slachtofferdenken geen hoge eisen meer aan individuen worden gesteld, autonome kracht is immers impliciet in twijfel getrokken. Het niet stellen van fysieke, intellectuele en morele eisen is een vorm van verwaarlozing. (Bovendien is het arrogant deze eisen wel aan jezelf te stellen maar niet aan de ander). Deze onderzoeksresultaten geven nu juist de mogelijkheid om die eisen wel te stellen en daar praktisch iets mee te doen voor die specifieke groepen die dat nodig hebben. Voordat je bijvoorbeeld van een jongere eist dat hij zich niet laat opjutten door zijn criminele maatjes, moet je misschien eerst kijken wat hij nodig heeft om zich niet langer te laten opjutten. Iets in de trend van weerbaarheidstraining kan dan een antwoord zijn. Maar… die morele -eis- dat hij zich niet laat opjutten moet wel degelijk eerst gesteld worden, wil je überhaupt een praktische volgende stap kunnen zetten.

  4. De drie persoonlijkheidstypen zijn gedefinieerd aan de hand van veerkracht en zelfcontrole, maar de daadwerkelijke meting van de typen is gebaseerd op de Big Five persoonlijkheidsdimensies: extraversie, mildheid, ordelijkheid, emotionele stabiliteit en autonomie. De drie typen zijn verkregen door de meest voorkomende configuraties van de vijf dimensies binnen personen te berekenen. Voor de exacte methodologie verwijs ik graag naar het proefschrift.

    Wat wij in feite onderzocht hebben is of omgevingsinvloeden verschillen voor verschillende jongeren en wat aan dit verschil ten grondslag ligt. Persoonlijkheid is een goede voorspeller van dit verschil (overigens worden in het proefschrift ook andere kenmerken onderzocht). Dit leert ons niet zozeer dat persoonlijkheid gelijk kan worden getrokken met persoonlijk falen, maar wel dat persoonlijkheid een goede indicator kan zijn voor welke jongeren meer risico lopen in bepaalde omstandigheden (in dit geval buurtachterstand). Met die kennis lijkt een meer persoonsgerichte aanpak een logisch gevolg. Echter, beleid hoeft niet of of te zijn, maar kan ook en en zijn.

    Persoonlijkheidtypen lijken niet te worden gevormd door de buurt. We vinden geen verschillen tussen de drie persoonlijkheidstypen in de gemiddelde duur waarin ze in achterstandsbuurten hebben gewoond tijdens hun opgroeien (zie Hoofdstuk 6).

  5. @Mieke van Stigt: De drie persoonlijkheidstypen zijn gedefinieerd aan de hand van veerkracht en zelfcontrole, maar de daadwerkelijke meting van de typen is gebaseerd op de Big Five persoonlijkheidsdimensies: extraversie, mildheid, ordelijkheid, emotionele stabiliteit en autonomie. De drie typen zijn verkregen door de meest voorkomende configuraties van de vijf dimensies binnen personen te berekenen. Voor de exacte methodologie verwijs ik graag naar het proefschrift.

    Wat wij in feite onderzocht hebben is of omgevingsinvloeden verschillen voor verschillende jongeren en wat aan dit verschil ten grondslag ligt. Persoonlijkheid is een goede voorspeller van dit verschil (overigens worden in het proefschrift ook andere kenmerken onderzocht). Dit leert ons niet zozeer dat persoonlijkheid gelijk kan worden getrokken met persoonlijk falen, maar wel dat persoonlijkheid een goede indicator kan zijn voor welke jongeren meer risico lopen in bepaalde omstandigheden (in dit geval buurtachterstand). Met die kennis lijkt een meer persoonsgerichte aanpak een logisch gevolg. Echter, beleid hoeft niet of of te zijn, maar kan ook en en zijn.

    @Maggie: Persoonlijkheidtypen lijken niet te worden gevormd door de buurt. We vinden geen verschillen tussen de drie persoonlijkheidstypen in de gemiddelde duur waarin ze in achterstandsbuurten hebben gewoond tijdens hun opgroeien (zie Hoofdstuk 6).

  6. Daar kon je op wachten, op het woord slachtofferdenken. Dat is blijkbaar het ergste wat je nu kunt doen: je verplaatsen in iemand in een slechte positie, om van daaruit de situatie te overzien. In één moeite door wordt dat meteen arrogant genoemd, alsof je iemand in een slechte situatie elke eigen zeggenschap ontneemt, of zelfs in die positie wil houden…
    Terwijl wat Maggie zegt heel zinnig is. Dit onderzoek neemt een persoonlijkheidskenmerk als uitgangspunt, terwijl die juist heel goed het gevolg kan zijn van omstandigheden. Daarmee wordt het een tautologie: de sterken zijn sterk omdat ze sterk zijn.
    Natuurlijk is het een goed idee om te zien op welke manier je individuen kunt helpen, dat is mijn bezwaar helemaal niet. Mijn bezwaar is dat de omgeving hiermee blijkbaar helemaal niet meer problematisch is, en het beleid, gericht op het bestrijden van schadelijke invloeden van de omgeving (beleid dat grotendeels wegbezuinigd is) niet meer nodig. Zo krijgt dit onderzoek een politieke lading: de burger is persoonlijk verantwoordelijk, en de politiek hoeft niets aan de omgeving te doen.

  7. Voor de lezersreacties was mijn reactie, wie of wat kan hier iets mee?
    De leraar in het vervolgonderwijs? De buurtwerker of jongerenwerker? Beide soorten banen zijn vooral tijdelijk en onderbetaald.
    De instellingen voor onderwijs en sociale ontwikkeling? Hebben die mensen die met deze psychologische dimensies aan de gang kunnen gaan in hun werk? Zullen decanen die elementen meenemen in hun beoordeling van individuele gevallen? En, als ze dat al meenemen, kunnen ze er naar handelen?
    Het zou mooi zijn als deze ‘waardevrije’ wetenschap ook maatschappelijk waarde gegeven kan worden. Ik twijfel aan het laatste, niet door de inhoud, maar door de maatschappelijke vorm waarin het plaats moet vinden.
    Ik denk dat we daarvoor een andere politieke constellatie nodig hebben dan de huidige.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *