‘Online’ vult ‘face to face’ aan in jeugdhulpverlening

Jongeren vinden hulpverleners traag en saai. Koen van Zeeland betoogt dat jeugdhulp met 'blended care' beter kan aansluiten bij hun leefwereld. De mix van face-to-facecontact en online hulp leidt tot meer betrokkenheid, eigen regie en een grotere efficiency. Maar dan moeten wel eerst de hulpverleners om.

Hedendaagse jongeren leven in een digitale wereld waarin ze chatten, gamen, youtuben en appen. Voor hen is de digitale wereld de plek bij uitstek om te ontspannen, ontdekken, informeren en communiceren (Sikkema, 2012). Binnen de jeugdhulpverlening nemen digitale middelen echter een minimale plek in. Veel trajecten zijn er nauwelijks op (in-)gericht, waardoor er onvoldoende aansluiting is bij de (be)leefwereld van de jongeren. Blended care, een vorm van hulpverlening waarbij gebruikgemaakt wordt van face-to-face- en digitale contacten, kan uitkomst bieden.

De jeugdhulpverlener heeft zo z’n twijfels

Uit mijn literatuurstudie en praktijkgericht onderzoek blijkt dat veel hulpverleners zich aarzelend opstellen tegenover blended care (Van Zeeland, 2013). Ze zijn bang het face-to-facecontact te verliezen en te verzanden in enkel online contact. Dat zien ze met social media privé immers ook gebeuren bij jongeren. Alleen online contact is in hun ogen een verarming van de hulpverlening. Voor hen blijft de kern van het werk in het face-to-facecontact liggen. Daar leren jongeren nieuw gedrag en kan de hulpverlener het verschil maken (Van Zeeland, 2013). Bovendien zijn hulpverleners gewend om ook gebruik te maken van non-verbale communicatie. Die valt bij online hulpverlening weg.

Jeugdhulpverleners stellen zich ook aarzelend op tegenover blended care werken omdat ze denken zelf over onvoldoende digitale kennis en vaardigheden te beschikken om jongeren - die hiervan veel meer weten dan zij - goed te kunnen helpen. Ze zijn bang om hun expertrol te verliezen. Hun derde aarzeling heeft alles te maken met de vele veranderingen en nieuwe regelingen binnen het sociale werkveld, zoals de uitgebreidere wijze van registratie, onderzoek naar evidence based interventies, het verkrijgen of behouden van de juiste certificering en de inzet die wordt gevraagd voor de uitvoering van de nieuwe Jeugdwet. Ze kunnen hierdoor nauwelijks de motivatie opbrengen om weer een nieuwe werkwijze aan te leren (Van Zeeland, 2012). Ze vrezen de extra werkdruk en de werktijden (het gevoel continu beschikbaar te moeten zijn) en maken zich zorgen over de privacybescherming.

En dan is er tot slot nog de angst om fouten te maken. Het sociale werkveld, met name de jeugdzorg, is de afgelopen jaren regelmatig negatief in de publiciteit geweest. Hulpverleners hebben daardoor het idee zich extra te moeten verantwoorden voor hun handelen en intenties. En dan zouden ze nu ook nog aan de slag moeten met een nieuwe, voor hen grotendeels onbekende, blended care werkwijze. Ze zijn kortom bang om fouten te maken en bang dat zo’n eventuele fout via social media in korte tijd wereldkundig wordt gemaakt. Daarom nemen ze een afwachtende houding aan en laten ze andere organisaties of hulpverleners liever voorgaan (Geerse & Haazelager, 2012).

De jongere en z’n ouders willen wel online en face to face

Jongeren en hun ouders staan veel positiever tegenover blended care hulpverlening. De huidige hulpverlening vinden ze maar saai, afstandelijk, traag en vooral gestuurd door de hulpverlener. Ze voelen zich slechts minimaal betrokken en ondergaan het traject vaak in plaats van dat ze zelf een actieve rol innemen. In hun ogen zou de toevoeging van blended care hierin verbetering kunnen brengen. Zo kunnen ze hun hulpverlener sneller bereiken, het maakt het traject dynamischer waardoor ze zich meer betrokken voelen en het sluit beter aan bij hun behoefte om zelf sturing te geven aan hun ontwikkeling. Ze vinden online hulp laagdrempeliger, leuker en beter passen bij hun (be)leefwereld. Wel zijn ze van mening dat enkel online hulp niet afdoende is. Persoonlijk contact, de vertrouwensband en de non-verbale communicatie is voor hen minstens zo belangrijk. Want zo zegt een jongere: ‘Ik kan wel schrijven dat het goed gaat, maar ondertussen zitten huilen achter m’n laptop.’ Face-to-facecontact moet het uitgangspunt blijven van de hulp. Voor persoonlijke vragen willen jongeren face-to-facecontact, antwoord op informatieve of praktische vragen krijgen ze liefst digitaal.

De organisatie moet zich bewust worden van de meerwaarde

De vraag is nu hoe jeugdzorgorganisaties ervoor kunnen zorgen dat hun hulpverleners hun aarzelingen opzijzetten en aansluiting zoeken bij de digitale leefwereld van hun cliënten. Daarvoor moeten ze op de eerste plaats de ruimte krijgen om op ontdekking te gaan in de online leefwereld van de jongere. De organisatie moet z’n medewerkers uitdagen om online present te zijn en daar uiteraard ook de juiste randvoorwaarden voor scheppen door een online community in te richten om te mailen en chatten, met een bibliotheek die jongeren kunnen raadplegen. Zo kunnen frequentie en snelheid van de contactmomenten met jongeren toenemen (Van Zeeland, 2013). En de jeugdhulpverleners moeten trainingen krijgen om de benodigde online-kennis en vaardigheden op te doen, waardoor ook hun zelfvertrouwen toeneemt.

Directies in de jeugdzorg zijn in deze tijden van transitie echter meer gericht op behoud van en aanpassen op het gedachtegoed achter Welzijn Nieuwe Stijl. Ze zijn minder bezig met innoveren gericht op duurzaamheid en met ambities voor de langere termijn. Hierdoor komen er weinig financiële middelen vrij voor het opstarten van blended care hulpverlening en het faciliteren van hulpverleners in het leren beheersen van deze nieuwe werkwijze. Het is van groot belang dat ook op directieniveau de meerwaarde en winst door efficiënter werken op langere termijn zichtbaar wordt (Duinstra, 2013). Hulpverleners moeten dan wel de noodzaak van blended care kenbaar en aantoonbaar maken en durven ‘terug te praten’ richting directie. Zij moeten staan voor hun vakgebied, hun ambacht en de kwaliteit van hulp en zich niet verstoppen.

Hulpverleners die in de praktijk al werken met blended care hulpverlening raken enthousiast en zien de meerwaarde voor het contact en het proces. Blended care mag er echter niet toe leiden dat de jeugdhulpverlener nog meer tijd achter z’n computer zit. Digitale middelen moeten ondersteuning bieden en niet leidend zijn (Parton, 2008). Een goede balans tussen face-to-face- en online hulp zorgt voor zowel verbreding als verdieping van het contact en maakt hulp op maat mogelijk. Met meer aansluiting bij jongeren die hulp nodig hebben als resultaat.

Koen van Zeeland werkt als docent Sociale Studies bij de Fontys Hogeschool. Voor zijn masterscriptie ‘Blended Care hulpverlening: Van aarzeling naar enthousiasme’ (2014) deed hij bij Bijzonder Jeugdwerk Brabant onderzoek naar blended care hulpverlening. Meer lezen? Klik op: http://www.bjbrabant.nl/nieuws/2014-05-30-08-48-06/303-online-hulp-is-hip-maar-blended-care-is-beter-zegt-koen-van-zeeland en http://www.bjbrabant.nl/nieuws/2014-05-30-08-48-06/304-10-conclusies-over-blended-care.

 

Literatuur
• Duinstra, U.(2013). Business case, meerwaarde blended hulpverlening. Amsterdam: Stichting E-hulp.
• Geerse C., & Haazelager A, (2012) Succesfactoren en valkuilen bij implementatie van online hulp in de jeugdzorg. Geraadpleegd op 23-01-2013, van http://www.slideshare.net/coh2012/succes-factoren-en-valkuilen-bij-implementatie-van-online-hulp-in-de-jeugdzorg-christa-geerse-anouk-haazelager.
• Parton, N. (2008). ‘Changes in the Form of Knowledge in Social Work: From the 'Social' to the
'Informational'?’ British Journal of Social Work, 38 (2), 253-269.
• Sikkema, P.(2012). Kinderen en jongeren, positieve kracht, publieksrapportage van het onderzoek jongeren11. Amsterdam: Qrius.
• Zeeland, K. van (2013). Online Hulpverleningsbehoefte, ‘Onderzoeksverslag met betrekking tot
de behoeftes bij online hulpverlening’. Deurne: Bijzonder Jeugdwerk Brabant.
• Zeeland, K. van (2013a). Online Present zijn, Deurne: Bijzonder Jeugdwerk Brabant.