Cijfers over criminaliteit zeggen niet alles, maar veiligheidsgevoelens evenmin

Criminaliteitscijfers bieden beperkt zicht op het gevoel van (on-)veiligheid van burgers. Maar burgers zeggen op hun beurt ook niet altijd wat ze daadwerkelijk meemaken en voelen. Om die reden kan kwalitatief onderzoek een goede aanvulling zijn op kwantitatieve methoden.

Twintig jaar geleden schreef Kees van Beijnum in Dichter op de Zeedijk: ’Verschillende opvattingen geven verschillende stralen en belichten de dingen van meerdere kanten door en door, terwijl een enkele mening maar één enkele straal oplevert, en arm is vergeleken bij de rijkdom van vele,’ had de dichter hem voorgehouden op die statige, didactische toon, en verdomd, hier had je het bewijs.’ (p. 169)

Veel politici en beleidsmakers hebben Van Beijnums roman niet gelezen of onvoldoende begrepen, daar ze de complexiteit van sociale veiligheid reduceren tot een centraal kenmerk, zoals criminaliteit en overlast, en generalistische standpunten. Deze focus op grote lijnen en een veronderstelde ‘essentie’ van sociale fenomenen zijn weliswaar nodig om er algemene uitspraken over te doen, maar ze wringt soms met de ervaringen, gevoelens en belangen van burgers.

Veiligheidsonderzoek gaat vaak aan de burger voorbij

Betekenisgeving krijgt niet altijd de aandacht die het verdient. Onderzoek is namelijk vooral gericht op het functioneren van het grotere geheel, de veiligheid in een wijk, in plaats van de leefwerelden van specifieke mensen daarbinnen. Ook is er vooral een focus op praktische oplossingen voor onveiligheid in plaats van interesse in de lokale ‘lived experience’. De combinatie van een behoefte aan onderzoeksgeld enerzijds én politiek-bestuurlijke belangen anderzijds brengt onderzoekers en beleidsmakers bij elkaar. Begrijpelijk, maar tevens problematisch; Tussen de geleefde realiteiten van mensen (betekenisgeving) en de werelden van onderzoek (theoretische abstractie) en beleid (management van problemen) gaapt een gat, vooral als die laatste twee naar elkaar opschuiven en geïsoleerd raken van de wereld van mensen.

Generalistisch statistisch-, enquête- en kwalitatief beleidsonderzoek is nodig maar schiet te kort voor de formulering en (bij)sturing van beleid. Er zijn methoden nodig om de algemene patronen meer te kunnen duiden. Persoonlijke ervaringen en betekenissen van burgers zijn moeilijk te vatten in gemiddelden -‘de bewoner’- en veralgemeniserende kwalificaties,‘de onveilige wijk’. Immers, veiligheidsgevoelens hebben ook te maken met de lokale context die bijvoorbeeld bepaald wordt door de sociale verhoudingen tussen bewoners in de wijk. Interview- en observatiemethoden met name, werpen in tegenstelling tot kwantitatieve methoden meer licht op dit soort onderliggende lokale sociale processen en mechanismen op micro- en mesoniveau.

Veiligheidsmetingen van de gemeente Rotterdam bijvoorbeeld, bieden weinig inzicht in het achterblijven van het veiligheidsgevoel, terwijl politieregistraties op verbeterde veiligheid duiden. Andersom kan ook: zo klagen bewoners van het binnenstedelijke Oude Westen over harddrugsoverlast, maar herkennen ze zich vaak niet in het lage veiligheidscijfer van hun wijk op basis van politiestatistieken en veiligheidsenquête (De Leeuw 2011). De betekenissen van hun klachten zijn vaak specifieker dan de beleidsconclusie dat ze in een ‘onveilige wijk’ wonen. Bewoners ergeren zich aan harddrugsdealers en –gebruikers, maar ze voelen zich niet altijd door hen bedreigd. Factoren, zoals de inschatting van de eigen kwetsbaarheid –‘dealers hebben het niet op mij gemunt’- spelen daarbij een rol. En onveiligheidsgevoelens doen zich ook niet alleen voor op specifieke tijdstippen en plaatsen in de wijk –‘ ’s avonds verandert het publiek’- maar bewoners gaan er ook verschillend mee om. Zo vermijden sommigen delen van de wijk in de avonden, anderen begeven zich meer strategisch op straat - ‘ik loop zichtbaar uit de gevel’, ‘ik heb mijn handen in mijn zakken, zodat overvallers denken dat ik een wapen heb’ maar er zijn er ook die zich geen strobreed in de weg laten leggen, ‘ik kijk dealers gewoon terug aan, al vinden ze dat vaak niet zo leuk.’

Sociale veiligheid vereist zowel intensief als afgemeten onderzoek

Wat bewoners zeggen over veiligheid, gaat ook niet enkel over wat ze daadwerkelijk meemaken en voelen. Rapporteren over veiligheid is in het huidige beleidsdiscours ook een manier om dingen in de wijk voor elkaar te krijgen. Ze stellen: ‘Je moet niet te positief zijn over veiligheid, want dan neemt de aandacht voor de wijk af’, en: ‘we hebben onze gevoelens weleens aangedikt om aandacht te houden.’ Dat strategisch handelen van wijkbewoners wordt door onderzoekers en beleidsmakers nogal eens onderschat. Daardoor zijn ook zelfrapportages van bewoners over veiligheid zonder informatie over de lokale context géén voldoende betrouwbaar instrument om beleid op te baseren.

Veiligheidsmetingen zijn evenmin een goede graadmeter voor de waardering van beleidsinzet. Bewoners van het Oude Westen, een wijk met een laag veiligheidscijfer, zijn blij dat ze weer rustig over straat kunnen zonder aangeklampt te worden door harddrugsverslaafden of straatprostituees. Het is volgens hen vaak ook goed dat de gemeente en de woningcorporatie kapitaalkrachtigere ondernemers aantrekken om de weerbaarheid van de wijk te vergroten. Ze voelen zich, vooral afhankelijk van hun sociale positie, echter minder geholpen door bijvoorbeeld het verdwijnen van sociale en betaalbare particuliere huurwoningen. Het ‘veiliger maken’ gaat naar hun zin vaak ten koste van het exotische –Surinaamse cafés- en het betaalbare karakter - ‘ik heb meer aan een Zeeman dan aan wellness’ – van de wijk (De Leeuw, te verschijnen).

Bewoners kijken dus op verschillende manieren naar hun wijk, veiligheid en beleid. Levenshouding, slachtofferervaringen, referentiekaders, ontwikkelingen door de tijd maar ook het politiek-bestuurlijk beleid en mediaberichtgeving zijn factoren die aan veiligheid kleur en betekenis geven. Het is juist de dynamiek tussen dit soort factoren die vraagt om meer intensief kwalitatief onderzoek naar beleving en betekenisgeving als aanvulling op veralgemeniserend kwantitatief en kwalitatief (beleids)onderzoek.

Tom de Leeuw is promovendus van de sectie Criminologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam en heeft een eigen Bureau voor Maatschappij, Veiligheid & Deviantie.