Sociaal werk als hoeder van de mensenrechten

Wie denkt dat zich alleen in Nederland of in andere verzorgingsstaten excessen voordoen, vergist zich deerlijk. Ook in België staat de verzorgingsstaat onder druk. Deze ontwikkeling doet meer dan ooit appèl om het sociaal werk te positioneren als een mensenrechtenberoep.

In België staan, evenals in de overige Europese landen, de sociale grondrechten onder grote druk. Dat gebeurt onder meer door een tendens tot responsabilisering. De Belgische overheid spreekt de burgers in verhoogde mate aan op de eigen verantwoordelijkheid. Zo is vanaf januari van dit jaar een financiële tegemoetkoming voor jonge schoolverlaters die niet meteen werk vinden - de ‘inschakelingsuitkering’- in tijd beperkt. Wie na drie jaar geen of onvoldoende werkervaring heeft opgedaan, verliest zijn uitkering en is voortaan aangewezen op een zogenoemd leefloon.

Streven naar een menswaardig bestaan voor iedereen wordt steeds meer losgelaten

Ook om in aanmerking te komen voor een leefloon moet de burger overigens aantoonbaar bereid zijn om te werken. Het is precies dit voorwaardelijk stellen van sociale grondrechten - conditionalisering - waarmee de overheid de drempel tot sociale grondrechten steeds verder verhoogt. Een derde tendens, naast responsabilisering en conditionalisering, die sociale grondrechten onder druk zet, is sanctionering of criminalisering. Bepaald gedrag dat gepaard gaat met de realisatie van sociale grondrechten wordt strafbaar. Zo lanceerde de Vlaamse minister van Wonen en Inburgering Liesbeth Homans eind 2014 het idee om sociale huurders die onvoldoende Nederlands spreken, te beboeten.

Wat deze ontwikkelingen gemeen hebben, is de onderliggende en vaak bedekte moralisering die ervan uitgaat. Zo stelde dezelfde minister Homans dat ze van sociale huurders verwacht dat ze de buren vragen op welke dag ze de vuilniszak moeten buitenzetten. Recentelijk deed ze er nog een schep bovenop. In de marge van een voorstel dat gesubsidieerde kinderopvang er in eerste plaats is voor mensen die werken, stelde de minister dat kinderopvang voor kinderen nog altijd beter is dan thuis te zitten of mee genomen te worden naar het café (De Zondag, 25 januari 2015).

Met een toenemende focus op responsabilisering, conditionalisering en sanctionering dreigt de universele oriëntatie van de verzorgingsstaat, gericht op een menswaardig bestaan voor allen, verlaten te worden. Ervoor in de plaats komt een samenleving waarin niet de overheid maar de burger zelf zijn sociale grondrechten moet realiseren. Waarin de overheid burgers aanspreekt op hun individuele verantwoordelijkheid onder het moto ‘geen rechten zonder plichten’ of ‘voor wat hoort wat’. En waarin burgers die niet voldoen aan de gestelde criteria hun toegang tot sociale grondrechten verliezen of worden gestraft.

Kansen voor sociaal werk om zich te ontwikkelen tot ‘mensenrechtenberoep’

De ontwikkelingen die wij zojuist geschetst hebben, werpen op het eerste gezicht een defaitistisch beeld op en suggereren een passieve rol voor het sociaal werk. Niets is minder waar. De actuele ontwikkelingen doen een appèl op het sociaal werk om zich te positioneren als een ‘mensenrechtenberoep’.

Beleidsbeïnvloeding, een klassieke taak voor het sociaal werk, is het ‘gemakkelijkste’ domein waarop dit mogelijk is. Doordat sociaal werkers in de leefwereld van mensen komen, zijn ze in staat om te signaleren en beleidsmakers aan te spreken op onrechtvaardige maatregelen.

De kernboodschap van het sociaal werk is dat de overheid sociaal rechtvaardige arrangementen moet ontwikkelen voor al haar burgers, zodat iedereen een menswaardig bestaan kan leiden. Dit vereist eerder een versterking dan een ontmanteling van de verzorgingsstaat. Tegelijk roept dit, onder meer vanuit een maatschappelijke context van schaarste van middelen, de vraag op in welke mate de realisatie van sociale grondrechten onvoorwaardelijk kan zijn. Het zich beroepen op sociale voorzieningen vraagt toch altijd een zekere wederkerigheid. Zo niet, dan is het systeem gedoemd ten onder te gaan aan zijn eigen succes. Hoogleraar sociologie Bea Cantillon, tevens directeur van het Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck aan de Universiteit Antwerpen zegt hierover: ‘Disciplinerende instrumenten mogen alleen ingezet worden als ze een redelijke kans op slagen hebben, overeenstemmen met de menselijke waardigheid, dienstig zijn voor individuele zelfontplooiing en sociaal rechtvaardig zijn. Daarom is bij het uittekenen van beleid grote bescheidenheid nodig.’ (Cantillon, 2011)

Maar veel meer dan zich te richten op ‘de ander’ moet het sociaal werk, om zich te kunnen ontwikkelen tot een mensenrechtenberoep, kritisch kijken naar haar rol in de samenleving. Om te beginnen is het sociaal werk zich vaak niet bewust van de dynamieken die spelen in de realisatie van sociale grondrechten.

Vaak zijn sociaal werkers niet op de hoogte van het belang van sociale grondrechten voor hun vak. Hier ligt een belangrijke opdracht voor het sociaal werk om haar identiteit, en dus haar praktijk, scherper te stellen. Sociaal werk is een mensenrechtenberoep. Dit betekent dat we opkomen voor menselijke waardigheid en sociale rechtvaardigheid van iedereen. Het zijn vage begrippen die vaak worden opgenomen in missie- en visieteksten, maar even zo vaak in de verdere vervlechting van de sociaalwerkpraktijk afwezig blijven. Dit geldt ook voor de opleidingen.

Mensenrechten moeten we zien als leerproces

In lijn met lopend praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek willen we een lans breken om mensenrechten van onderop te benaderen en te zien als een individueel en collectief leerproces. Met de focus op het individuele leerproces wijzen we erop dat niet van te voren vast ligt hoe mensenrechten of (sociale) grondrechten kunnen worden begrepen en geïnterpreteerd. Een besef van menswaardig bestaan krijgt slechts vorm in de interactie van mensen met hun leefwereld. Voor het sociaal werk betekent dit aansluiting zoeken met de dagelijkse zorgen van mensen en dezen verbinden met de maatschappelijke hulpbronnen die mensen kunnen ondersteunen in hun streven naar waardigheid. Het besef dat grondrechten in verschillende leefwerelden een verschillende betekenis kunnen hebben, kan ons behoeden voor een verdoken moralisering, waar sociale grondrechten een nieuwe drager worden voor het beheren en beheersen van ‘onaangepast’ gedrag.

Het collectieve leerproces op zijn beurt is een appèl op politiserend werken. Ofwel, het sociaal werk moet aandacht hebben voor maatschappelijke processen, sociale patronen en regels en erop gericht zijn om deze in beeld te brengen en te coderen opdat belanghebbenden leren om zich tot deze regels en patronen te verhouden. Ook dient het sociaal werk de bestaande machtsrelaties te bevragen, met als doel deze te wijzigen in de richting van een groter respect voor de menselijke waardigheid.

Sociaal werk als mensenrechtenpraktijk is met andere woorden geen neutrale, waarden- of machtsvrije praktijk, maar heeft essentieel een sociaal, politiek en ethisch karakter. Sociaal werkers proberen elke dag opnieuw uitsluiting van mensen in de samenleving op te heffen, en bij te dragen tot sociale rechtvaardigheid en menselijke waardigheid. Laten we dus niet berusten, maar het sociaal werk re-positioneren als de hoeder van de mensenrechten.

Didier Reynaert is doctor in het sociaal werk en als lector verbonden aan de Hogeschool Gent. Siebren Nachtergaele is master in het sociaal werk en als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de Hogeschool Gent. Beiden maken deel uit van de onderzoeksgroep ‘sociaal werk en mensenrechten’ van de Hogeschool Gent, vakgroep sociaal werk. Dit bewerkte stuk is eerder verschenen op http://sociaal.net/analyse-xl/mensenrechtenberoep/.

 

De tekst is mede ondertekend door volgende (praktijk)lectoren en wetenschappelijk medewerkers verbonden aan de opleiding sociaal werk van de Hogeschool Gent: Chris Van Kerckhove, Astrid Claus, Karin Temmerman, Inge De Vos, Peter Walleghem, An Lescrauwaet, An Vergison, Ann Brabandt, Annemie Coone, Annick Verstraete, Bart Ryckewaert, Beatrice Zeltner, Carmen Leenknecht, Erik Van Den Broeck, Eymard Rommens, Femke Dewulf, Francisca Van Drongelen, Freya Ponteur, Geertrui Van Vlem, Greet De Brauwere, Griet Verschelden, Hari Sacré, Hildegard Gobeyn, Inge Debaere, Ingrid De Waele, Isabelle Moncarey, Jolijn De Haene, Julie Schamp, Kristien De Maertelaere, Leentje Walraet, Luc De Droogh, Nadine De Stercke, Nancy De Blieck, Nicole Vanhoucke, Pascal Roskam, Peer van der Kreeft, Riet Steel, Siebren Nachtergaele, Steven Brandt, Sven De Visscher, Tijs Van Steenberghe, Tine Vanthuyne, Agnes Verbruggen, Ann De Brouwer, Corinne Leunens, Eva Vens, Joris Van Poucke, Anne Scheerlinck, Celine Mertens, Dieter Gryp, Stanislas Ossieur, Jan Fiers, Jacques De Bruyckere, Karin Lecluyze, Ann De Wilde en Isabelle Moncarey.