Zelforganisatie in arme wijken: geef bewonersbedrijven een kans!

Erik Snel en Godfried Engbersen stellen dat de behoefte aan burgerinitiatieven het grootst is in kwetsbare wijken. Uit ons driejarig onderzoek blijkt dat wijkbewoners die initiatieven ontplooien geregeld op barrières stuiten. Gemeenten kunnen daar meer aan doen.

Een weinig oplettende lezer kan uit het verhaal van Snel en Engbersen concluderen dat bewoners in arme Rotterdamse wijken minder ‘participeren’ dan bewoners in welgestelde wijken. Voor de ‘participatiesamenleving’ en de ‘doe-democratie’ zou dat slecht nieuws zijn. Bij nadere lezing blijkt dat, na correctie voor sociaaleconomische kenmerken, respondenten uit lage-inkomenswijken juist meer participeren dan hun counterparts in meer welgestelde wijken. De conclusie dat met burgerparticipatie ook de sociale ongelijkheid stijgt, is wat kort door de bocht en wordt niet onderbouwd. Onderzoek van Schinkel en anderen (2010) laat bovendien zien dat het aantal burgerinitiatieven ongeveer gelijk verdeeld is over de stad.

Bewonersbedrijven als reactie op een terugtredende overheid

Wat ons betreft gaat het niet om de vraag naar meer of minder participatie, maar om de mate waarin bewoners in kwetsbare wijken daadwerkelijk in staat zijn om de gevolgen van een terugtredende overheid op te vangen. Eén van de manieren om dat te doen is gebaseerd op Engelse ervaringen met bewonersbedrijven (community enterprises). Bewonersbedrijven zijn kleine (sociale) ondernemingen die door en voor buurtbewoners gerund worden. De opbrengsten van hun activiteiten worden ingezet om maatschappelijke doelen te halen, zoals verbetering van de leefbaarheid of vermindering van sociaal isolement van kwetsbare bewoners. Met verhuur van woon- en werkruimtes in voormalige (school)gebouwen, boodschappentaxi’s, goedkope catering en advies richten zij zich op specifieke lokale behoeften van startende ondernemers, zzp’ers en kwetsbare bewoners die door markt noch gemeente goed ‘bediend’ worden.

Sommige bedrijven nemen tegen betaling taken van gemeenten of woningcorporaties over zoals plantsoenbeheer, opknappen van kelderboxen, schoonmaken van portieken en zinvolle dagbestedingstrajecten voor werklozen. Andere nemen het beheer en exploitatie over van buurthuizen die op de nominatie voor sluiting staan. Daarmee worden bewonersbedrijven op lokaal niveau een cruciale partij in het opvangen van de gevolgen van beleidshervormingen en bezuinigingen.

Ambtenarencultuur

In de afgelopen drie jaar volgden wij vele groepen bewoners in hun poging om bewoners-bedrijven op te richten (Kleinhans e.a. 2015). Hierbij werkten we samen met het Landelijk Samenwerkingsverband Actieve Bewoners (LSA) en het ministerie van Binnenlandse zaken. Wij concluderen dat bewonersbedrijven veelbelovend zijn, maar nog wel last van ‘kinderziektes’ hebben. Het opbouwen van een goed verdienmodel is lastig, waardoor het financiële perspectief van sommige bewonersbedrijven verre van rooskleurig is. Enkele onderzochte gemeenten stelen zich zeer coöperatief op, maar er zijn er veel meer die soms onbedoeld, soms ook welbewust barrières opwerpen. Bewonersbedrijven stuiten, om met Ham en Van der Meer te spreken (2015, p. 136), op een ‘ambtenarencultuur’ die bestaat uit een mix van wantrouwen, neerbuigendheid, controle, onbekendheid met een dienende rol en bezorgdheid bij het ‘loslaten’.

Dit ook tot frustratie van individuele gemeenteambtenaren die bewonersbedrijven op weg willen helpen, maar vanuit hun eigen organisatie geconfronteerd worden met tegenstrijdige reacties. Bestuurswisselingen, personeelsverloop en tegenstrijdige belangen van gemeentelijke afdelingen helpen ook niet mee.

Regelgeving zit dwars

Bewonersbedrijven bestaan bij de gratie van bezielde en actieve vrijwilligers. Het werven en vasthouden van vrijwilligers is echter geen sinecure (Van Bochove e.a. 2014). Met name de categorie van werkloze vrijwilligers bezorgt bewonersbedrijven hoofdbrekens. Werklozen die een uitkering ontvangen, mogen in principe vrijwilligerswerk doen, maar daar worden door het UWV strenge voorwaarden aan gesteld. Dat is voor bewonersbedrijven problematisch, omdat de inzet van vrijwilligers hiermee onberekenbaar wordt.

Een ander pijnpunt is dat bewonersbedrijven (als stichting) vergoedingen kunnen uitkeren, die een welkome aanvulling bieden op het lage inkomen van sommige vrijwilligers. Hoewel over vergoedingen en sollicitatieplicht van werkloze uitkeringsgerechtigden met het UWV afspraken gemaakt kunnen worden, leidt dit tot twee netelige kwesties. Ten eerste kunnen binnen één bewonersbedrijf grote verschillen ontstaan tussen vergoedingen voor vrijwilligers. Erger is dat gemotiveerde vrijwilligers vrezen dat ze hun uitkering verliezen als ze zich inzetten voor bewonersbedrijven, en daarom bij voorbaat afzien van hun inzet. Daarmee krijgt de vurig gewenste ‘participatiesamenleving’ een flinke tik.

Snel en Engbersen betogen dat overheden in wijken met veel ‘burgerkapitaal’ meer aan particuliere initiatieven kunnen overlaten, maar in kwetsbare wijken het buurthuis of de bibliotheek niet moeten sluiten. Wij willen deze stelling preciseren: geef bewoners(bedrijven) in arme wijken de ruimte om buurthuis of bibliotheek over te nemen, of bied leegstaande (school)gebouwen aan. Vraag geen marktconforme huren, maar lage huurprijzen of stel deze assets ‘om niet’ ter beschikking (zie ook Ham & Van der Meer 2015). Bewonersbedrijven die over gebouwen beschikken waarin zij ruimtes verhuren (bijvoorbeeld in Amersfoort, Arnhem, Emmen, Zaanstad) hebben een betere cash flow dan bewonersbedrijven met een verdienmodel dat primair op dienstverlening of overname van gemeentelijke taken gebaseerd is.

Een gebouw is niet genoeg

Het ideaal van zelforganisatie gaat uit van een afwezige inmenging van staat en markt (Uitermark, 2014). Bewonersbedrijven staan echter niet los van de markt, niet van de staat en niet van allerlei andere instituties. Zij zijn zeker in de opstartfase afhankelijk van startkapitaal en subsidies van de Postcodeloterij, Stichting Doen, het Oranjefonds en andere fondsen. Daarnaast vertellen geïnterviewde bewoners dat het zonder de deskundigheid van medewerkers van woningcorporaties, gemeenten en andere professionals, nooit gelukt was om zo ver te komen. Ook is de kans van slagen groter als er relaties zijn met bestaande organisaties in de wijk. Zoals ook Uitermark (2014) stelt is het institutioneel weefsel van belang en dat weefsel is niet per definitie zwakker in lage-inkomenswijken.

Geduld is een schone zaak

Ons onderzoek laat zien dat het opstarten van bewonersbedrijven en hun ontwikkeling tot sterke, lokaal gewortelde, economisch duurzame ondernemingen veel tijd in beslag neemt. Bij onze westerburen in Engeland deden community enterprises er tien tot dertig jaar (!) over om tot wasdom te komen (Bailey, 2012). Inmiddels zijn zij niet meer weg te denken uit het lokale maatschappelijke speelveld.

Dit besef verhoudt zich slecht tot het soms ‘hijgerige’ debat waarin bijvoorbeeld door Jan Rotmans gesuggereerd wordt dat fundamentele transities naar zelforganisatie van burgers zich in zeer rap tempo voltrekken. Wij stellen deze transities niet ter discussie, maar plaatsen wel kanttekeningen bij de snelheid en bij de snel groeiende druk op bewonersbedrijven om hun meerwaarde te laten zien. In veel gevallen is het daar nog te vroeg voor. Naar analogie van commerciële start-ups, waarvan de helft binnen een jaar stopt, zouden we ook moeten accepteren dat bewonersbedrijven kunnen mislukken, maar dat lijkt politiek geen optie.

De komende jaren zullen ons leren in hoeverre bewonersbedrijven echt in staat zijn om de gevolgen van een terugtredende overheid op te vangen en maatschappelijke meerwaarde te creëren. Tot die tijd verdienen ze het voordeel van de twijfel en (een betere) ondersteuning.

Reinout Kleinhans, Wenda Doff, Maarten van Ham en Arie Romein zijn werkzaam bij de Faculteit Bouwkunde (Afdeling OTB) van de TU Delft. Het onderzoeksrapport van de auteurs is hier te downloaden.

Literatuur
Bochove, M. van, Tonkens, E. & Verplanke, L. (Red.) (2014). Kunnen we dat (niet) aan vrijwilligers-overlaten? Nieuwe verhoudingen tussen vrijwilligers en professionals in zorg en welzijn. Den Haag: Platform 31.
Bailey, N. (2012). The Role, Organisation and Contribution of Community Enterprise to Urban Regeneration Policy in the UK. University of Westminster, Londen
Kleinhans, R., Doff, W., Romein, A. & Ham, M. van (2015). Project Kennisontwikkeling Experiment Bewonersbedrijven - Eindrapportage. Delft: Technische Universiteit Delft, Faculteit Bouwkunde, Afdeling OTB.
Ham, M. van & Meer, J. van der (2015). De ondernemende burger. De woelige wereld van lokale initiatieven. Utrecht/Den Haag: Movisie en Ministerie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Uitermark, J. (2014). Verlangen naar Wikitopia (oratie). Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam.

Foto: Martijn Meijerink (Flickr Creative Commons)