Geen universiteit voor iedereen, maar voor iedereen een universiteit

Het huidige Nederlandse systeem met dertien universiteiten, die allemaal hetzelfde doen en willen, heeft zijn langste tijd gehad. Willen we een toekomstbestendig hoger onderwijssysteem, dan zullen bestaande zekerheden op de helling moeten. Het is tijd voor een omslag.

Het rommelt en stommelt aan de Nederlandse universiteiten. Dat is misschien van alle tijden, maar de huidige onrust is vooral te herleiden tot het afbrokkelen van drie belangrijke pijlers. Mede door de komst van nieuwe gebruikers, die ieder hun eigen wensen en verlangens hebben, andere eisen stellen en verwachtingen koesteren, wankelen de rotsvaste zekerheden waarop de universiteit sinds de Tweede Wereldoorlog gefundeerd is. Dat zijn: ze is van iedereen en voor iedereen; ze vertegenwoordigt een autonome gemeenschap van geleerden van alle wetenschappen; en de nationale overheid is de belangrijkste verantwoordelijke en financier.

Hoe publiek zijn universiteit en wetenschappelijke onderzoek nu nog?

De publieke functie van de universiteit, waarover iedereen het wel eens is, wordt steeds vaker in private termen vertaald. Omdat hoger onderwijs een ‘investering in jezelf’ zou zijn, is de basisbeurs omgezet in een lening, een groeiend aantal opleidingen selecteert aan de poort of heeft een numerus fixus en ten slotte bieden steeds meer universiteiten allerlei exclusieve vormen van hoger onderwijs aan: university colleges, of speciale honours- dan wel excellentieprogramma’s. Deze programma’s zijn níet voor alle studenten toegankelijk, deelname eraan geldt als een private investering.

Ook de publieke rol van onderzoek staat ter discussie. Nog steeds is de universiteit voor 80 procent van haar financiering afhankelijk van overheidsgeld. Maar de vraag naar het doel van deze investeringen in wetenschappelijk onderzoek wordt steeds vaker gesteld. Ofwel, draagt publiek gefinancierd onderzoek bij aan de bevordering van welvaart en welzijn? Aan de oplossing van maatschappelijke kwesties? Of leidt het vooral tot hogere publicatiescores van individuele wetenschappers? En in hoeverre valt de publieke besteding aan onderzoek te rijmen met toenemend individueel talentenbeleid, gericht op de stimulering van privécarrières van onderzoekers?

Nationale overheid verliest geleidelijk grip op onderwijs

Ondertussen neemt het belang van de Europese Unie toe: niet alleen omdat Europese fondsen voor onderzoek groeien - in tegenstelling tot nationale budgetten - maar ook omdat de EU steeds vaker inhoudelijk de regie neemt bij de besteding ervan. Door de nadruk op wetenschappelijke oplossingen voor de Europese Grand Challenges en op Responsible Research and Innovation maakt de EU zich sterk voor een maatschappelijk betrokken en grensoverschrijdende onderzoeksagenda, en stimuleert ze internationale samenwerking. Parallel hieraan groeit het belang van de universiteiten voor de regio.

Een logisch gevolg van Europeanisering, globalisering, regionalisering en individualisering is dat de huidige dominantie van de nationale overheid op het hoger onderwijs sterk afneemt. De universiteit zal haar bestaansrecht straks niet langer alleen kunnen ontlenen aan haar bijdrage aan de welvaart en het welzijn van de natiestaat, maar ook en in toenemende mate aan bijvoorbeeld haar rol in de regio, de stad, Europa, het (internationale) bedrijfsleven, ontwikkelingslanden, metropolen en professionele netwerken.

Naast de nationale overheid zullen ook andere overheden en belanghebbenden zich melden als gesprekspartner van de universiteit, en zij zullen andere verwachtingen koesteren, andere eisen stellen, andere doelen nastreven, en daarvoor andere middelen beschikbaar stellen. Ook het bedrijfsleven – zowel internationale als gespecialiseerde lokale ondernemingen - zal een groter beroep doen op het kapitaal van de universiteit, op de aanstormende talenten, topwetenschappers en, grootschalige, onderzoeksfaciliteiten. De komst van nieuwe type studenten, promovendi en academici ten slotte, zal andermaal een nieuw verwachtingspatroon over de prestaties van de universiteit scheppen.

Om niet ten onder te gaan in een ‘free fight’ tussen de betrokken partijen en al hun wensen en verwachtingen, zullen universiteiten, overheid, studenten en medewerkers hun verwachtingen bij moeten stellen. Allemaal tegelijk aan alle verwachtingen voldoen, is een recept voor oplopende frustratie.

Dé universiteit bestaat niet

Laten we daarom beginnen met het loslaten van het idee dat alle universiteiten allemaal dezelfde publieke, nationale universitas zijn, of zouden moeten zijn. Dé universiteit, die alle studenten bedient, in alle disciplines, in alle onderwijsvormen, in deel- en voltijd bestaat niet. Net zo min als dé Alma mater bestaat die fundamenteel onderzoek de ruimte geeft, excellentie ambieert, maatschappelijke vragen agendeert, innovatie bevordert, lokale economieën stimuleert, internationaal toptalent aantrekt, in Europa meedraait, grensverleggend is, én ook nog eens financieel rendeert. En zij komt er ook niet. Er is simpelweg géén universiteit denkbaar die tegelijkertijd aan al deze eisen en verwachtingen kan voldoen. Het systeem dat voorziet in ‘een universiteit voor iedereen’ moet plaats maken voor een stelsel dat ‘voor iedereen een universiteit’ biedt.

Elke verandering begint met een andere manier van kijken. Dan valt op dat de discussie niet over dertien universiteiten gaat, maar over het hele hoger onderwijsstelsel. Dus ook over de instellingen die we nu onder het hoger beroepsonderwijs scharen, maar die in rol en functie steeds meer beantwoorden aan de term waaronder we ze in het buitenland kennen: als ‘universities of applied sciences.’

Kijken we op deze manier naar ons hoger onderwijs, dan krijgen we oog voor de gaten, de opeenhopingen, en andere bijzonderheden. Dan valt op dat onder de universiteiten al enige variëteit bestaat: de universitair medische centra, Wageningen en de Open Universiteit hebben afwijkende governance-structuren en financieringsconstructies. Als grote leemte valt op dat het kunstonderwijs, op dit moment als hoger beroepsonderwijs georganiseerd, geen volwaardige plaats onder de universiteiten inneemt. En dat tussen de huidige hogescholen en de universiteiten veel ruimte bestaat voor de ontwikkeling van universiteiten ‘voor innovatie van beroepspraktijken’.

Zo kunnen we doorgaan. Voor hoger volwassenen onderwijs bestaat nog geen volwaardige plaats. Gerichte strategieën om het hoger onderwijs ten volle aan zijn emancipatiefunctie te laten beantwoorden zijn onvolgroeid. MOOCs verschijnen op het toneel als zwerfkeien. En ook op instellingsniveau is er een wereld te winnen. Durf toe te geven dat hoger onderwijs aan 2700 bedrijfskunde bachelor studenten (RUG) anders georganiseerd wordt of moet worden en een andere relatie met onderzoek heeft, dan hoger onderwijs aan 36 bachelor studenten Islam en Arabisch (UL) of 37 bachelor studenten natuur en sterrenkunde (RUG).

De wereldtop heeft een breed aanbod

De crux is steeds: er is niet één ideale universiteit. Om de snelle ontwikkelingen in de wereld en in de wetenschap het hoofd te kunnen bieden, moet elk land en elk systeem streven naar diversiteit. Van echte wereldklasse zijn niet per definitie landen die de meeste universiteiten hebben die hoog scoren op de internationale ranglijsten. Integendeel, de wereldtop wordt eerder ingenomen door landen die een breed aanbod hebben van kwalitatief hoogstaande en onderling verschillende hoger onderwijsinstellingen. Als collectief kan zo’n systeem beantwoorden aan de eisen die de complexe en dynamische maatschappij van nu en van de toekomst stelt. En alleen op die manier kunnen universiteiten zowel hun maatschappelijke, hun culturele, als hun economische functie vervullen. ‘Be yourself’, schreef Oscar Wilde al. ‘Everyone else is already taken.’

Patricia Faasse en Barend van der Meulen zijn beiden werkzaam voor het Rathenau Instituut. Faasse als senior onderzoeker en Van der Meulen als hoofd Science System Assessment.

Afbeeldingsbron:
Creativecommons