Jeugdhulpverlening: ‘Ik hoop en bid dat het beter wordt’

Professionals in de jeugdhulp worstelen met hun nieuwe rollen en verantwoordelijkheden. ‘En het is de vraag of dit een verbetering is, deze verandering’, zegt een van hen. Eén ding delen ze: hun ongerustheid over het bieden van goede zorg aan jeugdigen en hun opvoeders.

Veranderen gaat niet vanzelf, het is een complex proces, ook in de jeugdhulpverlening. Jeugdzorg, jeugdgezondheidszorg, jeugdwelzijn en Fontys Hogeschool in Zuidoost Brabant maken een jaar na invoering van de Jeugdwet voor het eerst een tussenbalans op. Professionals, burgers en overheid blijken allemaal hun eigen verhaal te hebben over de veranderingen. Ook onder jeugdprofessionals zijn de verschillen groot. Sommigen omarmen de transitie, zij bevinden zich in de voorhoeden van het veranderproces en zien de transitie als een kans om kritisch na te denken over het bestaande handelingsrepertoire, om te vernieuwen en zaken aan te scherpen. Anderen juichen de veranderingen weliswaar toe, maar hebben een hoofdzakelijk observerende houding, ze zijn niet actief bij het veranderproces betrokken. Zoals een professional uit de jeugdgezondheidszorg zegt: ‘Ik moet het zelf nog een beetje merken, maar ik denk dat een goede kant zeker dat “één kind, één plan” is.’

‘Ik verwacht niet dat het een gigantische omslag gaat opleveren’

Maar er zijn ook professionals die een hoofdzakelijk negatieve houding hebben. Een aantal van hen maakt zich actief zorgen over kwetsbare gezinnen en is bang dat mensen tussen wal en schip geraken. Zij willen niet zozeer dat de zorg bij het oude blijft, maar de manier waarop de vernieuwingen worden doorgevoerd stuit hen tegen de borst. Een jeugdzorgmedewerker: ‘Ik ben wel wat sceptisch, eerlijk gezegd. Ik zal altijd kansen proberen te pakken, maar ik denk niet dat het nou goed is geregeld. We hebben veel te veel kinderen in de zorg, het is veel te duur, we doen heel veel kinderen en gezinnen onrecht. Ik hoop en bid dat het beter wordt, maar ik verwacht niet dat het een gigantische omslag gaat opleveren.’

En dan is er nog een groep die de neiging heeft het oude te verdedigen en die kritisch is over de nieuwe ontwikkelingen. Zij willen zekerheid, zijn negatief over al het nieuwe in de jeugdzorg maar mengen zich niet actief in de discussies. ‘Volgens mij hadden we het aardig goed voor elkaar. En het is de vraag of dit een verbetering is, deze verandering. Misschien op de lange termijn wel, maar ik ben er eigenlijk van overtuigd, misschien over twee jaar, drie jaar, misschien vier jaar, dan gaan we gewoon weer terug naar waar we vandaan kwamen’, vertelt een professional uit de jeugdzorg. Hoewel hun houdingen verschillen, delen professionals een belangrijk motief met elkaar: het bieden van kwalitatief goede zorg aan jeugdigen en hun opvoeders. In vrijwel alle gesprekken klinkt hierover ongerustheid door.

Handelen buiten de grenzen van de eigen expertise

Deze diversiteit onder professionals is gezien de vele veranderingen niet verwonderlijk. Die veranderingen zorgen bij velen voor onrust en onduidelijkheid. Zij zijn zoekende naar hun professionele identiteit. Ingegeven door beleid speelt voor velen de vraag of ze nu generalistisch of specialistisch te werk moeten gaan. Een jeugdwelzijnswerker zegt: ‘Ik denk dat als je vraagt aan een jongerenwerker om generalistisch te zijn, die best een eerste gesprek kan hebben of inventariseren, maar ook die zal op een gegeven moment zeggen: ik heb mijn collega met die expertise, daar hoor je thuis. Dus in eerste instantie lijk je generalist in het eerste gesprek en daarna ben je toch weer specialist, denk ik.’

Ook veranderende taken en verantwoordelijkheden van anderen zorgen voor de nodige onduidelijkheid. Professionals gaan in dergelijke situaties zoveel mogelijk door met het bieden van de in hun ogen noodzakelijke ondersteuning. Soms handelen ze daarbij buiten de grenzen van hun eigen expertise. Dit ervaren ze als belastend of resulteert in gevoelens van onrust. ‘Nu kom je toch meer dingen tegen zoals huiselijk geweld, ja, kindermishandeling, … dan zou ik eerder verwijzen naar jeugdzorg, ga daar eens naartoe’, vertelt een professional uit het jeugdwelzijn. ‘Dat kan nou dus niet. Dus dan moet ik het zelf oppakken. Dat is net een gradatie zwaarder... Een grotere verantwoordelijkheid is dat.’

Het grijze gebied voor kindermishandeling: wie bepaalt de grens

In het verlengde hiervan worstelen professionals tevens met de vraag ‘wanneer grijp ik al dan niet in?’ Een vraagstuk dat speelt tussen professionals onderling, maar ook tussen professionals en burgers. Op momenten dat er niets aan de hand is of dat er duidelijk iets mis is, speelt deze vraag niet. Maar wat doe je bijvoorbeeld wanneer je als professional duidelijke aanknopingspunten ziet voor verdere ondersteuning maar wanneer de jeugdige en z’n gezin hier niets van willen weten? Grijp je in vanuit je professionele verantwoordelijkheid? Of laat je de verantwoordelijkheid bij hen, wetende dat zij zich daarmee niet in de meest optimale situatie bevinden? ‘Je komt op een gegeven moment op een niveau van nou, bijna kindermishandeling, dan moet je handelen’, aldus een jeugdgezondheidswerker. ‘Maar daar zit een grijs gebied voor… Tot waar is het te tolereren en waar gaat het de grens over en moet je gaan ingrijpen?’

Nieuwsgierigheid naar elkaar is nodig voor dialoog

Verwarring vanwege veranderende rollen en verantwoordelijkheden als gevolg van de verschillende stelselwijzigingen is niet specifiek voor de jeugdhulpverlening. Het speelt breder in het sociaal domein (Linders & Feringa, 2014). Nu de overheid een stap terug doet, er meer van de burger wordt verwacht en de professional de regie over ondersteuningsprocessen meer (dan voorheen) met de burger moet delen, is het niet langer aan één enkele speler om te bepalen wat goed en wat slecht is. Het aangaan van de dialoog hierover vraagt in eerste instantie nieuwsgierigheid. Nieuwsgierigheid van alle betrokkenen naar hoe rollen en verantwoordelijkheden zich verhouden tot elkaar en de specifieke context waar men zich op dat moment in bevindt.

Dana Feringa, Jitske van der Sanden en Floor Peels zijn verbonden aan het lectoraat Beroepsinnovatie Social Work aan Fontys Hogeschool Sociale Studies waar zij zich onder andere bezighouden met een zesjarig onderzoek naar de transformatie jeugd. Dit artikel is gebaseerd op de eerste tussentijdse rapportage ‘Jeugdhulpverlening in opschudding. Een onderzoek naar de transformatie jeugd’. Eindhoven: Fontys Hogescholen, 2015.

Afbeeldingsbron: Chris Beckett (Flickr Creative Commons)

Dit artikel is 4556 keer bekeken.

Reageer

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.