Migrantenvrouwen tobben met gezondheid

Minder dan de helft van de Turkse en Marokkaanse vrouwen tussen de 15 en 65 jaar is aan het werk. Dat heeft veel te maken met hun psychisch en lichamelijk welbevinden, ontdekte Saskia Keuzenkamp. Om de arbeidsdeelname van deze migrantenvrouwen te vergroten, moet er aandacht komen voor hun gezondheidsbeleving.

In 2009 had 84 procent van de autochtone mannen werk van een uur of meer per week, tegenover 72 procent van de autochtone vrouwen. Vrouwen van Surinaamse herkomst participeren ongeveer even vaak als mannen uit hun herkomstgroep (68 procent, respectievelijk 70 procent). Vrouwen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond werken daarentegen veel minder dan hun mannen – het verschil tussen deze groepen is ruim 20 procent. Verschillen in participatie worden in de literatuur vooral verklaard door leeftijd, opleidingsniveau, gezinssamenstelling in combinatie met rolopvattingen, en gezondheid. Daarnaast spelen conjuncturele omstandigheden een rol en discriminatie door werkgevers. Ook verschillen in gezondheid doen ertoe. Etnische minderheden melden veel vaker dan autochtonen last te hebben van langdurige aandoeningen. Binnen alle groepen klagen vrouwen meer over hun gezondheid dan mannen. Vooral hoofdpijn en migraine, rugpijn, nek- en schouderklachten en depressie en angststoornissen komen veel voor.

Nu zegt alleen de aanwezigheid van aandoeningen onvoldoende over iemands gezondheid. Aandoeningen kunnen erger of minder erg zijn en meer of minder beperkingen geven. Het is daarom nodig te kijken naar het lichamelijk en het psychisch welbevinden. Volgens beide maatstaven voelen mannen zich beter dan vrouwen, en autochtonen beter dan niet-westerse migranten. Het welbevinden van autochtone mannen is het hoogst en vooral het psychisch welbevinden van vrouwen van Turkse en Marokkaanse herkomst is relatief laag.

Welbevinden
De vraag is welke rol gezondheid speelt bij de participatie van migrantenvrouwen op de arbeidsmarkt. Is dat een andere rol dan bij autochtone vrouwen of bij mannen uit de eigen groep? Als de ene groep meer gezondheidsproblemen heeft dan de ander, lijkt het belang van gezondheid evident als verklaring voor een mindere deelname aan de arbeidsmarkt. Bij vergelijking van autochtone vrouwen met autochtone mannen blijkt dat verschillen in gezondheid inderdaad een, zij het bescheiden, rol spelen. Bij vergelijking van vrouwen van Turkse en Marokkaanse herkomst met autochtone vrouwen, leggen gezondheidsproblemen veel meer gewicht in de schaal. Dat Turks- en Marokkaans-Nederlandse vrouwen minder participeren dan autochtone vrouwen, kan dus voor een groot deel verklaard worden door gezondheidsproblemen. De invloed van (on)gezondheid is zelfs groter dan die van opleiding.

Het zijn overigens niet zozeer de aandoeningen zelf die de arbeidsdeelname beïnvloeden, maar het effect van die aandoeningen op het psychisch en lichamelijk welbevinden. Mensen met chronische aandoeningen voelen zich veelal minder goed. En degenen met een lager welbevinden (vooral lichamelijk) hebben minder vaak betaald werk. Dat mechanisme werkt in alle etnische groepen op dezelfde manier. Vooral als mensen zich lichamelijk niet goed voelen pakt dit negatief uit voor de arbeidsdeelname.

Uit interviews met niet-werkende Turkse en Surinaamse vrouwen blijkt duidelijk dat hun werkloosheid geen vrije keuze is. Ze gaan ervan uit dat ze zich voor 100 procent voor hun werk moeten kunnen inzetten om interessant te zijn voor werkgevers. Ze zijn bang hierin te kort te schieten, en durven de stap (terug) naar werk bij voorbaat niet te zetten. Bovendien ervaren ze hun aandoening vaak als onvoorspelbaar en zijn ze bang over hun grenzen heen te gaan.

Verschillen in gezondheid tussen mannen en vrouwen en tussen diverse etnische groepen worden  door huisartsen, bedrijfsartsen en verzekeringsartsen weliswaar genoemd, maar steeds gerelativeerd. Ook volgens de artsen hangt uitval uit het arbeidsproces vaak samen met de manier waarop aandoeningen ervaren worden en er mee wordt omgegaan – zowel door patiënten zelf als door hun omgeving. Het aanpassen van de werkomstandigheden of het bieden van ander werk kan een goede oplossing voor alle partijen zijn.

Onmacht
De arbeidsmarkt is veeleisender geworden. Dit maakt dat mensen met weinig opleiding, een ingewikkelde sociale situatie, weinig mentale capaciteit of lichamelijke dan wel psychische aandoeningen zichzelf minder staande kunnen houden dan vroeger. Wanneer ze dan ook nog ziek worden, blijft er vaak weinig anders over dan arbeidsongeschiktheid; er zijn simpelweg geen functies meer waar ze met hun verminderde capaciteit nog wel inpasbaar zijn. Vooral de eerste generatie vrouwen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond zijn kwetsbaar. Als iemand uitvalt, is dat vrijwel nooit uit vrije keuze. Eerder is het een ‘onmachtsvraagstuk’; er staan te veel pionnen verkeerd om het spel nog  te kunnen winnen.

Dat maakt meteen duidelijk dat de lage arbeidsdeelname van migrantenvrouwen geen eenvoudig oplosbaar probleem is. Behalve investeren in het verbeteren van de beroepskwalificaties behoeft ook verbetering van de gezondheidsbeleving aandacht. Bij vrouwen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt zijn extra inspanningen nodig. Het is niet realistisch te verwachten dat deze migrantenvrouwen erin zullen slagen op eigen kracht weer aan het werk te komen. Laagdrempelige voorzieningen, zoals een combinatie van buurthuizen en re-integratiebureaus, lijken hiervoor geschikt. Ook de huisartsen zouden meer betrokken kunnen worden bij het bevorderen van participatie. Op hen doen de meeste vrouwen met chronische gezondheidsproblemen nog wel een beroep. Het is  eveneens van belang werkgevers ertoe te bewegen zich in te spannen voor (blijvende) arbeidsdeelname van de kwetsbare groepen. Uit de interviews met de artsen komt naar voren dat werkgevers vaak meer geneigd zijn tot aanpassingen op de werkvloer voor mensen die tot het vaste personeel behoren, dan dat ze bereid zijn mensen van buiten ‘met een vlekje’ aan te nemen en daarvoor zaken aan te passen. De perceptie van de niet-werkende vrouwen dat ze weinig kans maken is voor een groot deel correct. Maar voor een deel laten ze zich bij voorbaat te veel ontmoedigen. Ondersteuning bij de terugkeer naar werk is dus geboden.

Saskia Keuzenkamp is hoogleraar emancipatie in vergelijkend perspectief. Zij is verbonden aan het Sociaal en Cultureel Planbureau en de Vrije Universiteit. Myra Keizer werkte voor dit onderzoek tijdelijk bij het SCP, maar tegenwoordig is zij werkzaam bij de Onderwijsraad. Onlangs verscheen hun onderzoek ‘Moeilijk werken, gezondheid en de arbeidsdeelname van migrantenvrouwen’ bij het SCP. Het is te downloaden via de link.

Foto: Bas Bogers (http://straatfotografie.com)

Lees ook op socialevraagstukken.nl:
Paul Schnabel: Vrouwen kunnen méér werken
Paul Schnabel: Turken zijn er slecht aan toe
Ewald Engelen: Etnisch Ondernemerschap 2.0