INTERVIEW ‘Erken het ambacht van sociaal-culturele professionals’ – Marcel Spierts over de stille krachten van het activeren

Marcel Spierts schreef met De stille krachten van de verzorgingsstaat een monumentaal boek over sociaal-culturele professionals: jongerenwerkers, opbouwwerkers, vormingswerkers en sociaal-cultureel werkers. Wat maakt hun beroep nu zo bijzonder? Wat vertelt de geschiedenis ons? En wat brengen deze beroepen ons in de toekomst?

Enkele maanden na zijn promotie ontvangt Marcel Spierts ons in zijn statige huis in de Amsterdamse Watergraafsmeer. Daar, met uitzicht op lentegroene tuinen, vertelt hij over de stormachtige historie van de sociaal-culturele beroepen. En over hun onmisbaarheid in tijden van de participatiesamenleving. Over het gebrek aan de broodnodige waardering voor de ambachtelijkheid van deze beroepskrachten.

Je hebt je jarenlang verdiept in sociaal-culturele professionals, nu ben je erop gepromoveerd. Wat boeit je zo aan hen?

‘Het valt me al heel lang op dat sociaal-culturele professionals veel te weinig waardering krijgen voor wat ze doen. Tegelijkertijd is er nauwelijks iets over hun werk bekend, er is weinig onderzoek naar gedaan, voor een deel omdat het vaak lokaal en plaatsgebonden is. Het was mijn drive dat historisch uit te zoeken. Tijdens mijn onderzoek werd mij duidelijk dat sociaal-culturele professionals in heel veel situaties het verschil weten te maken, maar dat dat wel sterk afhangt van personen, situaties en condities. Mij fascineert het hoe deze professionals als beroepsgroep sterker kunnen worden.’

Zit er ook een persoonlijke kant aan je drive?

‘Mijn ouders hadden een drogisterij in het dorp van mijn jeugd in Zuid-Limburg, waar de mensen “leefden en stierven van de mijn”. Ze speelden een actieve rol in het verenigingsleven; voor mijn moeder van 81 geldt dat nog steeds. Mijn vader had de bijzondere gave om mensen te verbinden, zelfs als betrokkenen elkaar naar het leven stonden. Hij had het subtiele vermogen om als tussenpersoon prominent aanwezig te zijn én stil op de achtergrond te verkeren. Precies die kwaliteit waarover de moderne sociaal-culturele professional behoort te beschikken.’

In je boek onderscheid je vanaf 1945 vier perioden in de geschiedenis van het sociaal-cultureel werk. Wat viel je op aan die tijdvakken?

‘Ik was het meest verrast door de periode direct na de Tweede Wereldoorlog, van 1945 tot pakweg 1965. De jaren vijftig staan bekend als saai, maar in dit werk gebeurt er dan juist ontzettend veel. Het is een tijd van hoge verwachtingen. Maar daarnaast is er ook angst voor modernisering. De intellectuele en politieke elites zijn bang voor zedenverwildering, normvervaging en onmaatschappelijk gedrag. Opdat mensen integreren in de samenleving, kijken ze naar de sociaal-culturele beroepen. Op een gegeven moment ervaren de sociaal werkers dit elitair paternalisme als een blokkade en beginnen ze zich daarvan los te maken. Dat doen ze onder meer door in hun werk steeds meer aan te sluiten bij de vragen en wensen van de “gewone” burger. Je ziet in deze periode ook hoge verwachtingen van wetenschappelijke kennis, methoden als social groupwork en community development worden naar aanleiding van studiereizen uit de VS ingevlogen.’

‘In de daaropvolgende periode, van 1965 tot 1980, wordt de ontwikkeling tot professionalisering tijdelijk doorbroken. De sociaal-culturele professionals politiseren en radicaliseren. In plaats van methodisch te werken, laten de professionals hun beroep ontaarden in abstracte maatschappijkritiek. Een aantal mensen probeert de professionalisering nog voort te zetten, door het opzetten van beroepsorganisaties en beroepscodes, maar daar komt vrij weinig van terecht.’

‘In de jaren 1980-2000 raakte het welzijnswerk besmet door de kritiek van Hans Achterhuis. Toch was de praktijk minder deprimerend. De bezuinigingen pakten minder desastreus uit dan vaak wordt gedacht. Er ontstonden nieuwe benaderingen, zoals wijkgericht werken, de netwerkaanpak en projecten voor schoolverlaters, en professionals gingen methodischer en zakelijker werken.’

‘In de laatste periode, die bij mij loopt van 2000 tot 2010, vindt er een herwaardering plaats van het sociaal werk: “activering en participatie” worden weer belangrijk. Daar komt wel bij dat het beroep afhankelijker wordt van politiek en beleid, en dat komt de bewegingsruimte en het zelfvertrouwen niet altijd ten goede.’

‘Hoe verschillend de ontwikkelingen in de onderscheiden tijdvakken ook zijn, er is één constante te ontwaren, namelijk die van activering.’

Je ontdekt in je boek wat je noemt ‘de logica van het activeren’, die het beroep van de sociaal-culturele professional door de jaren heen typeert. Wat doet iemand die zo werkt?

‘In mijn boek werk ik de logica van het activeren uit aan de hand van een aantal begrippen: aansluiten en afstemmen, empowerment, partnership, arrangeren en ensceneren en ten slotte verbinden. Een professional of vrijwilliger die volgens deze logica werkt, brengt mensen bij elkaar, en op de plek waar dat gebeurt, heeft die aandacht voor wat er tussen mensen onderling speelt én voor wat er met individuen aan de hand is. Er zit ambachtelijkheid in: weten wanneer je iemand moet confronteren dan wel ruimte moet geven, wanneer je moet uitdagen en veiligheid moet bieden. Er zit ook vakmanschap in: dat je meeromvattend kijkt, oog hebt voor de bredere context, waar je verschil kan maken, waar je verbindingen kan leggen en ziet wat mensen nodig hebben.’

Kun je iemand noemen die volgens jou zo werkt?

‘Een goed voorbeeld vind ik Anita Schwab, iemand die meer dan vijftien jaar werkte in een Moedercentrum en een Vadercentrum in het Haagse Laakkwartier, en erg goed was in activeren en verbindingen leggen. Zij was in staat om vanuit iemands individuele situatie naar de wijk te kijken wanneer dat nodig was. Ze wist precies wanneer ze aan welke problemen moest werken en wie ze dan centraal moest zetten, en verzamelde daar dan verschillende partijen omheen, bijvoorbeeld rond het probleem van huiselijk geweld. Ze creëerde een moment om bij de gemeenteraad een petitie in te dienen. Zo maakte ze heel veel energie vrij bij mensen: bewoners waren er trots op dat ze bij een initiatief betrokken waren en dat gaf weer nieuwe energie. Er zijn veel professionals zoals Anita Schwab die mensen weten op te tillen.’

Je stelt dat sociaal-culturele professionals genoeg aandacht krijgen als het draait om professionaliteit, maar dat vakmanschap en ambachtelijkheid de stiefkindjes zijn. Leg eens uit.

‘Het is opvallend hoeveel oog er in de sector is voor hoe de professional zich dient te verantwoorden en te legitimeren tegenover de buitenwacht. Voor output-cijfers, meetbare resultaten, kortom: voor hoe hij zijn beroepsgroep vertegenwoordigt. Maar voor de manier waarop hij confronteert of ruimte biedt, ofwel voor ambachtelijkheid, en voor de vraag of hij oog heeft voor de brede context, voor vakmanschap dus – daar gaat het nauwelijks over. Dus juist dát waaraan professionals in hun dagelijkse werk de meeste beroepseer en zelfrespect ontlenen, de directe communicatie met vrijwilligers en andere burgers, krijgt de minste attentie. Als welzijnsorganisaties professionals serieus willen nemen en meer willen betrekken bij professionalisering en vernieuwing, dan moeten ze hun focus verschuiven van professionaliteit naar ambachtelijkheid en vakmanschap. Professionalisering betekent voor mij op een samenhangende manier werken aan de ontwikkeling van ambachtelijkheid, vakmanschap en professionaliteit. En het liefst in die volgorde ook.’

Filosoof Hans Achterhuis schreef in zijn boek De markt van welzijn en geluk in 1980 dat het welzijnswerk perverse effecten had en mensen afhankelijk maakte. Was die kritiek terecht?

‘Achterhuis brandde het welzijnswerk indertijd tot op de grond af. Dat was en is nog steeds heel makkelijk want het is de zwakste schakel van de verzorgingsstaat, ook door het gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing. Het beroep heeft geen sterke status, ligt dicht tegen de dagelijkse praktijk aan, waardoor velen denken dat leken het werk ook wel kunnen doen.’

‘Maar het verwijt dat de welzijnswerker mensen afhankelijk zou maken, is heel gek: dan ontken je namelijk dat die professional handelt naar de normen en waarden van zijn beroep om de cliënt te dienen en te helpen. Of je iemand afhankelijk maakt, kun je je bovendien bij elke dienstverlener afvragen, ook bij een arts, onderwijzer of advocaat. Zij hebben er toch allemaal belang bij hun diensten te kunnen blijven aanbieden?’

Ook de pleitbezorgers van burgerkracht zijn kritisch over professionals. Ze zouden mensen eerder in de weg zitten dan ze verder helpen.

‘Ik ben niet tegen burgerkracht, ik zie ook wel in dat de term een zekere retorische kracht heeft. Maar het is wishful thinking dat burgerkracht vanzelf zal ontstaan. Ik kan je verzekeren dat dit op heel veel plekken niet zal gebeuren. En dat er een sociaal werker voor nodig is om de burgers een zetje te geven. Sommige voorstanders van burgerkracht zijn romantici, die terugverlangen naar een type professional van begin twintigste eeuw. Ze zien niet dat sociaal-culturele professionals vanaf 1945 heel goed zijn geworden in het activeren van mensen.’

‘Sinds begin deze eeuw hebben sociaal-culturele professionals zichzelf bovendien opnieuw uitgevonden, en ondanks de huidige bezuinigingen verwacht ik dat er opnieuw een bloeiperiode zal aanbreken. De decentralisatie van de jeugdzorg, de AWBZ en de Participatiewet onderstreept namelijk het belang van het sociaal werk en biedt de mogelijkheid om dat te doen waar het traditioneel sterk in is: vrijwillig menselijk kapitaal werven en benutten. Daar hebben zowel de samenleving als kwetsbare burgers veel voordeel van.’

‘Er is meer: 35 procent van de ouderen voelt zich eenzaam. Een grote groep kan niet op een netwerk terugvallen. Bezuinigingen op de huishoudelijke hulp hebben voor die ouderen een enorme impact. De verwachting is dat die mensen klachten gaan ontwikkelen en zich bij de huisarts, maatschappelijk werker of fysiotherapeut melden. Een initiatief als “welzijn op recept” waarbij de huisarts doorverwijst naar het welzijnswerk, is in dit opzicht interessant.’

Je beschrijft in je boek ook de opkomst in de jaren zestig en zeventig van de andragologie en het verdwijnen daarvan in de jaren tachtig. Tegenwoordig gaapt er een kloof tussen de wetenschap en de praktijk van de sociale beroepen. Zie je daar nog iets in veranderen?

‘Ik ben minder somber over het voortbestaan van die kloof. Ik zie hoopvolle ontwikkelingen. Bijvoorbeeld het onderzoek dat lectoren en kenniskringen van hogescholen op dit moment verrichten. Het is opvallend dat de Verkenningscommissie Hoger Sociaal Agogische Opleidingen, die in april onder leiding van Hans Boutellier adviseerde over de toekomst van dit onderwijs, dit helaas onvoldoende erkent. Deze commissie sluit zich aan bij de klacht die al decennialang klinkt, namelijk dat hogescholen op de ontwikkelingen achterlopen. Maar ze lopen juist vaak ver voor de troepen uit, dat geldt ook op dit moment op het gebied van praktijkgericht onderzoek.’

‘De belangstelling vanuit de universiteiten blijft daarbij achter, afgezien van enkele bijzondere leerstoelen. Een initiatief om sociaal werk als studierichting aan de universiteit te vestigen, zou ik toejuichen. Daar zie ik meer in dan andragologie weer terug te brengen aan de universiteit, zoals sommigen willen, want dat was een soort abstracte veranderkunde geworden die een te breed terrein wilde bestrijken. Een studierichting sociaal werk zou niet alleen een impuls voor het onderzoek betekenen, maar er ook toe leiden dat meer wetenschappelijk opgeleide mensen in het veld actief worden. Dat zou de wisselwerking tussen wetenschap en praktijk aanzienlijk ten goede komen, zoals in Engeland, Zweden en Duitsland nu ook al het geval is.’

Hoe kan een databank met effectieve interventies zoals die van Movisie helpen wetenschap en praktijk dichter bij elkaar te brengen?

‘Het werkt niet als je pretendeert dat de kwaliteit vanzelf komt wanneer je maar de methoden uit die databank gebruikt. Maar de databank kan heel nuttig zijn voor de beroepsontwikkeling en professionalisering. Belangrijk is wel dat het interactief is; ik zie dat dat in ontwikkeling is. Dan kan het een geschikt middel zijn om informatie te verzamelen en om professionals en wetenschappers bij elkaar te brengen.’

Opvallend is dat jij consequent over sociaal-culturele beroepen spreekt, maar vrijwel geen woord besteedt aan de discussie of er generalisten of specialisten nodig zijn.

‘Ik meng me bewust niet in die discussie omdat het allebei lege begrippen zijn. Ze vormen een soort kauwgum, je kunt er eindeloos op kauwen en uiteindelijk zeg je er niets mee. In hun boek De generalist portretteren Margot Scholte en Ard Sprinkhuizen een aantal sociaal werkers. Het interessante is dat die professionals hun identiteit ontlenen aan het specifieke beroep waarvoor ze zijn opgeleid, dus: maatschappelijk werker, jongerenwerker en opbouwwerker, en dat ze dat vak naar hun idee nog steeds uitoefenen. Ze doen dat nu alleen met een bredere blik. Om hen daarom generalist te noemen, voegt weinig toe. Ik zou ervoor willen pleiten om het onderscheid tussen maatschappelijk werk, opbouwwerk, jongerenwerk en sociaal-cultureel werk te handhaven. Die verschillende beroepen zijn de wortels van het beroep − erken die, koester de identiteiten die daarmee samenhangen, maar heb daarnaast meer oog voor de gemeenschappelijkheid.’

‘Ik wil benadrukken dat de onderscheiden beroepen vanuit hun historie een tegenwicht vormen voor de hypes en de hijgerigheid van beleid. Zodra je de verbinding tussen toen en nu loslaat, maakt de beroepsgroep zich los van haar geschiedenis, en dat lijkt me heel onverstandig.’

‘De professionals zelf zou ik wel willen oproepen meer oog voor het gemeenschappelijke te ontwikkelen: beschouw jezelf niet alleen als maatschappelijk of sociaal-cultureel werker maar ook als sociaal werker, en benadruk die laatste beroepsidentiteit meer wanneer het erom gaat steun te verwerven voor deze beroepen bij de politiek en het bredere publiek.’

Er zijn nauwelijks sterke beroepsorganisaties voor de sociaal-culturele beroepen, is dat een gemis?

‘Ik zou het wel toejuichen wanneer sociaal werkers één beroepsorganisatie zouden vormen en er daarbinnen dan plaats is voor de afzonderlijke beroepsidentiteiten, zoals in Zwitserland het geval is. Maar het is nog belangrijker dat beroepskrachten elkaar geregeld inspireren tot het ontwikkelen van initiatieven en vernieuwing. Door hun enorme gedrevenheid nemen de sociaal werkers nu vaak te weinig tijd voor reflectie, ze vinden dat al snel ten koste gaan van het “echte werk”. Maar het zou goed zijn wanneer ze leren inzien dat ze hun vak moeten blijven ontwikkelen, zowel individueel als collectief; dat gaat echt niet vanzelf.’

Politiek en samenleving moeten volgens jou dus blij zijn met sociaal werkers?

‘Beslist. In de sociaal-culturele beroepen zit heel veel vernieuwingspotentieel, dat is historisch ook wel gebleken. Wanneer de samenleving in deze professionals investeert, is dat in feite een investering in de vernieuwing van zichzelf. In sociale innovaties, samen met burgers en vrijwilligers. Daar ligt de kracht van deze beroepen.’

Jan van Dam is freelance journalist, Kees Neefjes is beleidssecretaris van Verdiwel (vereniging van directeuren in het welzijnswerk) en Marcel Ham is hoofdredacteur van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken. Dit interview verscheen deze week in het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.

Marcel Spierts, De stille krachten van de verzorgingsstaat. Geschiedenis en toekomst van sociaal-culturele professionals. Amsterdam: Van Gennep, 2014 − ISBN 9789461642455. Bestellen (22,50 euro) kan hier (verzendhuis).

 

Dit artikel is 7865 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (3)

  1. U vergeet veel:
    Waar zijn de rechten van de mens ?
    Respect ?
    Sociaal werkers kunnen toch niet zomaar hun gang gaan ?

    U heeft het alleen over uw mening hierover het gaat erom wat een individu zelf wil.
    Vragen jullie dat wel ?
    Is er wel een zorgvraag van de persoon zelf ?
    Als die er zoals zo vaak niet is waarom dringen jullie deze dan toch op ?

  2. Geachte redactie,

    Het onderzoek en de publicatie van het proefschrift/boek; van Marcel Spierts, De stille krachten van de verzorgingsstaat. Geschiedenis en toekomst van (Psycho-) Sociaal-culturele professionals kan bijdragen aan een verdere versterking en aandacht voor beroepen in het sociale domein en het: “Omgaan met sociale complexiteit” (Ewijk, 2014). Het proefschrift en het boek beschrijven m.i. enkele belangrijke aandachtspunten over het belang en de essentie van socialeprofessionals m.b.t. hun professionele kwalitatieve inhoud en vormgeving van de uitoefening van hun beroep. Het is daarbij van belang, voor de respectievelijke professionele identiteiten, van de verschillende socialeprofessionals, te blijven onderscheiden; de kracht bevindt zich met name in het verschil in plaats van meer van het zelfde……. Communicatie daarover, bijv. in de huidig vormgegeven wijkteams, etc., is cruciaal en is bepalend voor welk handelen in een casus de meest optimale is en welke discipline over de juiste professionele kwaliteiten en attitude beschikt om te interveniëren.
    Intussen geeft de beroepsvereniging, Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk werkers (NVMW) vorm aan een beroepsvereniging, onder een nieuwe naam, waar
    sociale professionals, in ‘kamers’ worden ondergebracht, nadrukkelijk en principieel, met behoud van en verdere vormgeving aan hun respectievelijke professionele identiteit, attitude en professionalisering.
    Nu moeten de opleidingen MWD, SPH, CMV en Opbouwwerk, etc. nog die beweging maken.
    Helaas wordt het begrip,”generalist specialist’, Oude waarden in nieuwe tijden (Magot Scholte, 2010) onterecht door de auteur, M. Spierts, ‘versimpeld’ (…)

    Met vriendelijke groet,

    Henk Jongman,
    docent, supervisor en auteur.

  3. Door het lezen van Spierts’ boek begin ik te begrijpen wat eigenlijk de competenties zijn van sociaal-culturele professionals, en dat er in een gezonde en vrije samenleving dringend behoefte is aan begeleidingsdeskundigen op het gebied van zorg en welzijn. Niet als instrument van de overheid, maar als vrij beroep met een eigen ethiek. Het is een ambacht dat bovenal vraagt om medemenselijkheid en het maken van keuzes op het gebied van intermenselijke- en maatschappelijke verhoudingen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.