RECENSIE Wilskracht

Welke menselijke eigenschappen bepalen of iemand succes heeft in het leven of juist met allerlei persoonlijke problemen kampt? In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, heeft dit niet te maken met een tekort aan zelfwaardering en zelfvertrouwen. In het boek ‘Wilskracht. De herontdekking van de grootste kracht van de mens’ betogen de Amerikaanse psychologen Baumeister en Tierney dat wilskracht hét recept vormt voor de oplossing van uiteenlopende maatschappelijke problemen.

Maatschappelijke problemen als impulsief geweld, achterblijvende schoolprestaties of alcohol- en drugsmisbruik hebben hun wortels in een gebrek aan wilskracht. Met deze positie zetten de auteurs zich af tegen de populaire ‘zelfwaarderingstheorie’, een theorie waar Baumeister zelf lange tijd van overtuigd was. Zijn overtuiging was gebaseerd op veelbelovende onderzoeksuitkomsten waaruit zou blijken dat mensen met relatief veel zelfwaardering vaak gelukkiger en succesvoller zijn dan anderen. Daarnaast bleken ongehuwde moeders, drugsverslaafden en misdadigers juist weinig zelfwaardering te hebben. Later zag Baumeister echter in dat het feit dat deze groepen een lage zelfwaarde hebben, nog niet betekent dat dit de oorzaak van hun problemen is. Het is juist omgekeerd. De lage zelfwaarde ontstaat pas nadat men in de problemen raakt. Bovendien constateerde hij dat maatschappelijk falen goed samen kan gaan met een hoge zelfwaarde. Zo blijken huurmoordenaars en serieverkrachters opvallend veel zelfwaardering te hebben en leidt een hoge zelfwaardering niet per definitie tot betere prestaties op school of op het werk.

Baumeister en zijn collega’s constateren dat wilskracht een kracht is die mensen helpt om vol te houden. De wilskracht wordt gevoed door suiker (glucose). Bij een gebrek aan glucose raakt de wilskracht van mensen op, waardoor zij makkelijker hun zelfbeheersing verliezen. Een schokkend voorbeeld is het optreden van beslissingsmoeheid onder rechters. Uit een studie blijkt dat rechters gemiddeld een op de drie verzoeken om voorlopige vrijlating honoreerden. De uitspraken vertoonden echter een opvallend patroon. De gevangenen van wie de zaak ’s morgens vroeg werd behandeld, zagen hun verzoek in 65 procent van de gevallen toegewezen. Aan het einde van de dag, was dat nog geen 10 procent. Deze verandering vond niet gelijkmatig over de dag plaats. Ook voor en na de pauzes waren er grote verschillen. Wie net voor de pauze aan de beurt was, had pech (slechts 15 procent kans op een positief oordeel), terwijl degene vlak na de pauze beduidend meer kans op succes had (65 procent). De auteurs leggen uit dat beslissingen nemen geestelijk zwaar is. Het lichaam en de hersenen verbruiken glucose, hetgeen de wilskracht na verloop van tijd doet afnemen. En met minder wilskracht blijft er minder mentale kracht over om nog doordachte beslissingen te nemen. Rechters kiezen dan blijkbaar voor de gemakkelijkste weg: de gevangene in de gevangenis laten. Dit is een veilige beslissing, omdat de rechter hiermee de mogelijkheid openlaat om bij een later verzoek alsnog anders te beslissen. Volgens de auteurs zijn we geneigd om beslissingen te vermijden of uit te stellen op momenten dat we over weinig wilskracht beschikken.

Voor Baumeister en Tierney vormt wilskracht– naast intelligentie – dé drijvende kracht achter successen van mensen. ‘Deze mensen blijken uitzonderlijk goed in staat veilige, bevredigende relaties met anderen te vormen en onderhouden. Zij kunnen zich aantoonbaar beter in anderen verplaatsen en zaken vanuit het perspectief van anderen bekijken. Zij zijn emotioneel stabieler en hebben minder last van angst, depressie, paranoia, psychose, obsessief-compulsief gedrag, eetstoornissen, drankproblemen en andere kwalen. Ze worden minder vaak kwaad, en als ze wel kwaad worden, gaan ze minder snel over tot verbaal of fysiek geweld. (…) Mensen met veel wilskracht zijn altruïstischer. Zij geven vaker aan goede doelen, doen vaker vrijwilligerswerk en zullen eerder onderdak verlenen aan mensen die nergens anders terecht kunnen.’ Het contrast is groot met mensen die over weinig wilskracht beschikken. Deze mensen zouden eerder geneigd zijn hun partner te slaan en allerlei andere misdrijven te plegen.

Het boek biedt echter hoop voor mensen met weinig wilskracht, maar ook voor sociale professionals die met hen aan de slag willen. Wilskracht is te trainen met behulp van wilskrachtoefeningen. In een onderzoek naar huiselijk geweld vroegen onderzoekers aan mensen naar de kans dat zij lichamelijk geweld zouden gebruiken tegen hun partner in verschillende situaties. Vervolgens moesten de proefpersonen (met uitzondering van de controlegroep) twee weken lang wilskrachtoefeningen verrichten. Na die twee weken rapporteerden degenen die de oefeningen hadden gedaan, dat zij minder snel tot geweld overgingen, zowel in vergelijking met hun antwoorden voor de oefeningen als met de controlegroep die geen oefeningen gedaan had. Een bijkomend voordeel is dat het trainen van wilskrachtoefeningen op een bepaald terrein ook voordelen oplevert op andere gebieden. Mensen beschikken dan ook in andere situaties over meer wilskracht.

Het is duidelijk dat de auteurs iets belangrijks op het spoor zijn gekomen. Terecht nemen zij stelling in tegen de populaire cultuur waarin ‘lekker jezelf zijn’ als nastrevenswaardig ideaal domineert en stellen zij het belang van wilskracht hier tegenover. Maar helaas lijken zij aan wilskracht een alles bepalende factor toe te kennen. Naast intelligentie is het in hun ogen de enige factor die het succes of falen van mensen bepaalt. Deze individualisering van problemen is nogal kort door de bocht. Alsof de kwetsbare positie van een bijstandsmoeder alleen maar te wijten zou zijn aan een slap karakter en niets te maken zou hebben met sociale en maatschappelijke factoren.

Merkwaardig genoeg worden maatschappelijke factoren zelfs gemakkelijk terzijde geschoven. Zo stellen Baumeister en Tierney: ‘Vooral sociale wetenschappers zoeken de oorzaken van wangedrag niet in de persoon zelf, maar in externe factoren als (relatieve) armoede, onderdrukking en andere politieke of economische misstanden of omgevingsfactoren. Externe factoren zoeken is vaak prettiger voor de vele wetenschappers die bang zijn zich aan politieke incorrectheid te bezondigen en het slachtoffer de schuld te geven door te opperen dat de oorzaken van zijn problemen bij hemzelf gezocht moeten worden.’ Met deze flauwe kritiek op andere wetenschappers kiezen de auteurs voor de gemakkelijke weg. Wellicht ontbrak het hen aan wilskracht om zich meer te verdiepen in de materie. Pijnlijk wordt het vooral als zij verderop in het boek de eigen veronderstellingen onderuit halen door alsnog te wijzen op het belang van sociale factoren als sociale steun en toezicht. Een gebrek aan vrienden draagt vaak bij aan alcohol- en drugsmisbruik en gebrek aan toezicht door volwassenen tijdens de tienerjaren blijkt een van de belangrijkste voorspellende factoren voor crimineel gedrag.

Al met al is het boek maatschappelijk zeer relevant. Het inspireert om te investeren in de wilskracht van kwetsbare groepen. Als de auteurs gelijk hebben, is wilskracht bovendien succesvol te trainen door professionals en hebben we hier te maken met een heuse effectieve sociale interventie. Ook past wilskracht uitstekend binnen de heersende vertogen over eigen kracht en zelfredzaamheid. Maar hier dreigt ook een gevaar; een te sterke focus op ‘eigen kracht’ kan uitmonden in ‘eigen schuld, dikke bult’.

Roy. F. Baumeister & John Tierney, Wilskracht. De herontdekking van de grootste kracht van de mensISBN 9789057123474, uitgeverij Nieuwezijds.