SOCIALE PRAKTIJK Friesland pakt eenzaamheid integraal aan

Door: Job van ’t Veer, Saritha Muis, Trees Flapper, Evelyn Finnema

Het Friese project ‘Integrale Aanpak Eenzaamheid’ laat zien dat er al veel ervaring is met de aanpak van eenzaamheid bij ouderen. In het licht van de Wmo is dat een gunstige uitkomst, maar daarmee is de kous nog niet af. De draagkracht en deskundigheid van de vrijwilligers zijn beperkt en samenwerking tussen professionele en vrijwilligersorganisaties kan beter.

Het aanpakken van sociaal isolement is tegenwoordig een belangrijk beleidsthema, niet in de laatste plaats door de invoering van de Wmo. [voor Marco: http://www.movisie.nl/publicaties/principes-wmo-praktijk-0] Terwijl overheid en ook zorg- en welzijnsinstellingen terugtreden, wordt er meer verwacht van informele ondersteuning bij de bevordering van sociale participatie van kwetsbare groepen. Aan activiteiten en initiatieven van vrijwilligers en actieve burgers is geen gebrek, wel zijn deze vaak slechts gericht op symptoombestrijding: veel losse initiatieven, vaak aanbodgericht. Marijke Booijink pleitte op deze site eerder al voor een meer structurele aanpak: effectief bewezen interventies, gericht op eigen kracht en regie en op (het stimuleren van) het eigen sociale netwerk. Vrijwilligers hebben hierin een belangrijke rol aangezien zij veel ‘achter de voordeur’ komen. Om het effect van hun inspanningen te vergroten is een goede lokale afstemming over rollen en samenwerking tussen de (in)formele partijen noodzakelijk.

Het Friese project de ‘Integrale Aanpak Eenzaamheid’ - met de focus op eenzaamheid bij ouderen - streefde naar zo’n meer structurele, methodische aanpak. Ondersteund door de provincie werd het project uitgevoerd in verschillende gemeenten. De aanpak beoogde: (1) snellere signalering van eenzaamheid; (2) inzet van passende ondersteuning met de focus op zelfregie en eigen kracht en (3) effectievere samenwerking tussen formele en informele organisaties. De opgedane ervaringen hebben inmiddels een vervolg gekregen in de Wmo-werkplaats Friesland, en in de landelijke werkgroep van de Wmo-werkplaatsen.

Trainen van eenzaamheidsinterventie: eigen kracht, eigen regie, eigen netwerken

Praktijkwerkers - zowel professionals als vrijwilligers - kregen voor bij hun reguliere werkzaamheden een signaleringskaart voor het herkennen van eenzaamheidskenmerken bij ouderen. Belangrijk onderdeel van de kaart was een stappenschema dat hielp bij het kiezen van een passend vervolgtraject: wat kan en wil de persoon zelf? Moet er doorverwezen worden naar een andere instantie, en zo ja welke? Tevens werden de praktijkwerkers getraind in het interveniëren bij eenzaamheidsklachten. De trainingen waren sterk gebaseerd op welzijn nieuwe stijl: eigen kracht en regie, het aanspreken en bevorderen van sociale netwerken. Gelijktijdig met deze interventies vond een onderzoek plaats om de ontwikkelingen van het project te monitoren. Zowel aan het begin als aan het eind van het project werd een belangrijk deel van de betrokken professionals en vrijwilligers geënquêteerd. Professionals waren bijvoorbeeld ouderenadviseur, Wmo-loket-medewerker of thuiszorgmedewerker; vrijwilligers werkten bij Humanitas, De Zonnebloem, kerken of dorpssteunpunten.

Eenzaamheid is lastig te detecteren en bespreekbaar te maken

Een opvallend onderzoeksresultaat was dat vrijwilligers hun rol in het signaleren van eenzaamheid net zo belangrijk vonden als de zorg- en welzijnsprofessionals. Beide groepen vinden zichzelf ook deskundig in het signaleren van eenzaamheid. Desondanks blijft eenzaamheid volgens velen moeilijk te detecteren: het zit vaak verweven in andere problematiek en ook schaamte speelt een rol. De signaleringskaart wordt over het algemeen positief gewaardeerd als ondersteuning bij het herkennen en verifiëren van eenzaamheid. Desondanks zegt aan het eind van het project slechts ongeveer een derde de signaleringskaart te hanteren. Het instrument moet dus actiever verspreid worden, met een gerichte voorlichting over de functie. Naast het signaleren is ook het bespreekbaar maken van eenzaamheid een belangrijke stap. Vrijwilligers vonden dit in het algemeen lastiger dan de professionals. Met name het taboe op het thema zorgt bij hen eerder voor een zekere handelingsverlegenheid.  Scholing gericht op het bespreekbaar maken blijft relevant, zo vinden de meeste praktijkwerkers.

Het merendeel van de professionals en vrijwilligers zien het als hun taak om mensen te ondersteunen bij hun eenzaamheid en zijn overtuigd van het belang van bestaande sociale netwerken, eigen kracht en regie. Toch zijn ze vaak onzeker over de mate waarin ze erin slagen deze uitgangspunten ook consequent in de praktijk te brengen. Zowel professionals als vrijwilligers zijn zich bewust ervan soms interventies te initiëren, terwijl de persoon in kwestie (nog) niet gemotiveerd is om actie te ondernemen. Zo vertelde een professional dat hij veel tijd had gestopt in het organiseren van een sociale activiteit voor een vrouw en zelfs haar taxi had geregeld, maar dat de vrouw uiteindelijk toch niet kwam opdagen omdat zij niet durfde. Deze signalen bevestigden de relevantie van de cursus ‘Eigen kracht en zelfregie’ als onderdeel van het project. Desgevraagd bleken de deelnemers de training goed te waarderen. Bovendien gaven zij na de training aan sterker in te zetten op bestaande sociale netwerken, eigen kracht en regie ten opzichte van niet-deelnemers. Een bemoedigend resultaat.

Samenwerking tussen professionele en vrijwilligersorganisaties is nog moeizaam

Er is echter nog genoeg te doen. Zo blijken veel betrokken vrijwilligersorganisaties nog sterk te redeneren vanuit hun eigen activiteitenaanbod. Dit aanbod bedient in het algemeen een doelgroep waarbij de klachten niet al te ernstig en niet structureel zijn. Veel van deze initiatieven zijn wat Booijink noemt ‘symptoombestrijding’ en zijn weinig responsief voor wat een echt persoon kan en wil. Een belangrijke vraag hierbij is in hoeverre van praktijkwerkers van vrijwilligersorganisaties is te verwachten dat ze zich (laten) professionaliseren in methodische kaders die het welzijnswerk hanteert. Het grote verantwoordelijkheidsgevoel en plichtsbesef ten spijt, veel vrijwilligers geven aan dat er grenzen zijn aan hun draagkracht en wens tot professionalisering. Ze kunnen niet altijd de verwachtingen waarmaken. Van de kant van professionals is er tegelijkertijd ook niet altijd het vertrouwen dat vrijwilligers kwalitatief voldoende uitgerust zijn om eenzaamheid aan te pakken. De aanpak vergt de nodige deskundigheid waarin meer geïnvesteerd moet worden; niet slechts op het terrein van 'tools' maar ook op het terrein van scholing en voorlichting. Niet alle vrijwilligers blijken hier qua capaciteiten of motivatie voor in aanmerking te komen.

Hoewel het aanvankelijk wel een doelstelling was, lijkt van een effectievere samenwerking tussen formele en informele organisaties nog niet echt sprake. De meeste professionals en vrijwilligers zeggen een redelijk beeld te hebben van andere betrokken organisaties, maar in de dagelijkse gang van zaken zoekt men elkaar niet veel op. Men heeft vaak weinig idee wat men van elkaar mag verwachten. Praktijkwerkers vinden het stappenschema op de signaleringskaart wel nuttig voor het adequaat doorverwijzen naar andere organisaties, maar er zal meer moeten gebeuren om de samenwerking naar een hoger plan te tillen. Concreet betekent dit dat een goede integrale aanpak naast een inhoudelijke, onderbouwde insteek op basis van evidence based handelen en best practices begint met een gedegen strategie- en regiebepaling met lokale partijen: Hoe samen te werken? Wie heeft welke rol? Wanneer dit beter geformuleerd is, vallen verdere interventies (trainingen, instrumenten) waarschijnlijk ook meer in vruchtbare aarde. Dit is niet op korte termijn te realiseren, maar is onderdeel van de vele veranderingen in het sociale domein wat betreft samenwerking tussen (in)formele organisaties en het werken volgens ‘Welzijn Nieuwe Stijl’. Langer lopende leer-werktrajecten, waarin praktijkwerkers - zowel de professionals als de vrijwilligers - hun handelingsbekwaamheid onder de loep nemen en verder bevorderen, lijken hiervoor een passende strategie.

Job van ’t Veer, Saritha Muis, Evelyn Finnema (lector) werken bij het lectoraat Wonen, Welzijn en Zorg op Hoge Leeftijd aan de NHL Hogeschool. Trees Flapper was projectleider Integrale Aanpak Eenzaamheid.