De afgelopen decennia voerde de wijkverpleegkundige haar zorgtaken vrij anoniem en versnipperd uit binnen de strakke kaders van AWBZ-indicaties en de centrale planning van de thuiszorgorganisatie. Maar nu is zij dus als professional in de wijk opnieuw ontdekt. In de meeste gemeenten zal zij haar werk doen als lid van een sociaal wijkteam. Deze nieuwe inrichting van het sociale domein leidt niet automatisch tot betere zorg en maatschappelijke ondersteuning voor de burgers. De professionals zullen als team moeten leren samenwerken, de wijkverpleegkundige zal moeten wennen aan de nieuwe rol en positie met meer professionele verantwoordelijkheid en regelruimte. De voorwaarden hiervoor moeten de betrokken (thuiszorg)organisaties en zorgverzekeraars onder regie van de gemeente creëren. 2015 wordt een belangrijk jaar.
De Wmo-werkplaats van de Haagse Hogeschool en Hogeschool Leiden doet onderzoek naar de integrale aanpak van netwerkzorg bij dementerende ouderen in de regio Zuid-Holland Noord.
Casemanagers dementie spelen hierin een belangrijke rol omdat voor de ondersteuning en begeleiding van deze cliënten geschakeld moet worden binnen een netwerk van zorg- en hulpverleners. Casemanagers dementie geven advies, informatie en ondersteuning aan mensen met dementie en hun omgeving. Sinds 1 januari valt casemanagement dementie onder de wijkverpleegkundige zorg.
Wijkverpleegkundige nieuwe stijl: een ingewikkelde constructie
De professionals in de sociale wijkteams vallen onder de WMO, behalve de wijkverpleegkundige, die wordt betaald uit de Zorgverzekeringswet. In de nieuwe wetgeving heeft de wijkverpleegkundige dezelfde vrije toegang als de huisarts en de fysiotherapeut. Verzekerden mogen haar rechtstreeks benaderen. En zij bepaalt zelf in overleg met de cliënt welke zorg nodig is en wie deze het beste kan uitvoeren. Er wordt dus van haar een vrije en onafhankelijke professionele opstelling gevraagd. Een wijkverpleegkundige werkt echter meestal (nog) in dienst van een thuiszorgorganisatie. Het valt daarom nog maar te bezien hoe onafhankelijk wijkverpleegkundigen zich kunnen opstellen.
De meerwaarde van de wijkverpleegkundige zit hem vooral in het leggen van de verbinding tussen aan de ene kant wijkgerichte, niet aan individuele verzekerden toewijsbare zorg (segment 1) en aan de andere kant de zorg, die op basis van een indicatie wordt toegewezen aan individuele cliënten (segment 2). Zij kan tevens schakelen tussen het zorgdomein en het sociale domein. Een voorbeeld:
De huisarts maakt zich zorgen over een patiënt, hij vraagt de wijkverpleegkundige op bezoek te gaan. Deze patiënt is een jong-dementerende alleenstaande man met diabetes. Tijdens het bezoek (segment 1) krijgt de wijkverpleegkundige van de man te horen, dat hij het allemaal niet meer ziet zitten. Hij drinkt veel alcohol en heeft schulden. Gezond eten en op tijd medicatie innemen zijn nu wel zijn laatste zorg. De wijkverpleegkundige kan dan, al dan niet binnen het sociale wijkteam, contact leggen met de juiste hulpverleners en nagaan of er familieleden, buren of vrijwilligers zijn, die iets kunnen betekenen voor deze meneer. Als blijkt dat er verdere zorg nodig is, bijvoorbeeld in de vorm van casemanagement, kan zij hiervoor een indicatie stellen (segment 2).
Het is in dit voorbeeld onduidelijk wie de casemanagement op zich gaat nemen, de wijkverpleegkundige uit het eerste of het tweede segment of beiden. Een ander probleem is dat zorgaanbieders het budget voor de complexe vraag van mensen met dementie niet toereikend vinden en daarom het casemanagement maar helemaal schrappen. Ze kiezen dan liever voor de inzet van geen of een lager opgeleide professional.
Wie betaalt, die bepaalt
Veelal wordt bij één zorgaanbieder de zorg van beide segmenten ingekocht, maar niet altijd. Welke thuiszorgorganisatie de wijkverpleegkundige voor het sociale wijkteam mag gaan leveren, wordt in overleg bepaald door zorgverzekeraar en gemeente. Een cliënt kan eerst te maken krijgen met de wijkverpleegkundige van het sociale wijkteam en als blijkt dat er ook verpleging of verzorging nodig is, wordt de ‘segment 2 wijkverpleegkundige’ ingeschakeld. Deze twee wijkverpleegkundigen kunnen van verschillende thuiszorgorganisaties zijn. Het is de vraag of deze regeling recht doet aan het uitgangspunt van staatssecretaris Van Rijn dat wijkverpleging en maatschappelijke ondersteuning naadloos op elkaar moeten aansluiten. Het gevaar bestaat dat zorg en ondersteuning onvoldoende op elkaar worden afgestemd en er is onduidelijkheid over wie de eindverantwoordelijkheid heeft voor het monitoren en aanpassen van de zorg.
Het gaat dus om een ingewikkelde constructie, waarbij ‘wie betaalt, die bepaalt’ op enigszins gespannen voet kan komen te staan met de zorgbehoefte van de cliënt en het belang van professionele onafhankelijkheid, continuïteit van zorg en integraliteit van de beroepsuitoefening van de wijkverpleegkundige. Om dit te ondervangen weken wijkverpleegkundigen zich soms los van thuiszorgorganisaties en richten een eigen rechtsvorm als een coöperatie op. De zorgverzekeraar kan dan zorg direct inkopen bij wijkverpleegkundigen. Ook zouden wijkverpleegkundigen deel uit kunnen gaan maken van een huisartsenvoorziening.
Wordt het verplegen of coachen
De samenwerking tussen sociale wijkteams en wijkverpleegkundigen wordt op verschillende manieren ingevuld. Voor een deel wordt dat bepaald door de keuzes van gemeente en zorgverzekeraar. Soms maakt de wijkverpleegkundige als kernprofessional deel uit van het wijkteam. In sommige gemeenten gaan bepaalde wijkverpleegkundigen zich volledig bezig houden met wijkgerichte zorg en andere wijkverpleegkundigen alleen met geïndiceerde zorg. Elders combineren ze deze twee typen zorg met elkaar en maakt de wijkverpleegkundige als casemanager deel uit van het sociale wijkteam. Afhankelijk van de gekozen werkwijze van een sociaal wijkteam zal de individuele wijkverpleegkundige een generalist zijn of een ‘T-shaped professional’ worden.
Belangrijk is dat wijkverpleegkundigen zich afvragen wat de consequenties voor hen zijn van de gekozen werkwijze. Wanneer een wijkverpleegkundige zich alleen bezig houdt met niet-toewijsbare, wijkgerichte zorg, komt het accent meer te liggen op coaching, gezondheidsvoorlichting en –opvoeding en eventueel ook sociale hulpverlening. De bijbehorende competenties zullen dan op dat gebied worden versterkt. Haar taken van oudsher komen dan te vervallen: complexe zorg voor mensen met een chronische aandoening en verpleegtechnische vaardigheden.
Voor de wijkverpleegkundigen die de rol van casemanagement dementie gaan vervullen in ons WMO-werkplaatsgebied betekent dit enerzijds dat er duidelijke onderlinge afspraken moeten komen over de taakverdeling en samenwerking tussen de wijkverpleegkundigen en andere professionals, en anderzijds dat zij de benodigde scholing krijgen om de rol van casemanager optimaal uit te voeren. Alles staat of valt natuurlijk bij de keuze van zorgaanbieders, verzekeraars en gemeente om voldoende geld vrij te maken voor casemanagement dementie.
Michel Kappen is docent Verpleegkunde en onderzoeker kenniskring lectoraat Eigen Regie bij Hogeschool Leiden. Suzan van der Pas is lector Sociale Innovatie en Ondernemerschap bij Hogeschool Leiden, en programmaleider van de wmo-werkplaats Den Haag en Leiden.