Sociale professionals: niet ontslaan maar omhelzen

Sociale professionals gelden als participatiepioniers. Al meer dan dertig jaar bestaat hun voornaamste opdracht eruit mensen te verleiden en te activeren tot meedoen. Kabinet en gemeenten kunnen deze beroepskrachten beter omhelzen in plaats van hen te ontslaan, betoogt Marcel Spierts.

Een kleine tien jaar geleden leek de beweging van beroepstrots ook een herwaardering van sociale professionals in te luiden. De invoering van de Wmo in 2007 gaf politieke steun en een wettelijke basis aan de ondersteunende rol van sociale professionals. Het kabinet Rutte II pleit in het regeerakkoord ook voor meer ruimte en waardering voor het vakmanschap van professionals in bijvoorbeeld zorg en welzijn. Maar het is de vraag of deze omhelzing voor sociale professionals niet eindigt in een dodelijke omklemming. Ditzelfde kabinet ziet immers steeds minder werk op het terrein van zorg en welzijn als ‘professioneel’. Het wil steeds meer betaald, professioneel werk afbouwen en laten overnemen door vrijwilligers en mantelzorgers. Grote aantallen banen staan als gevolg van deze ‘totale’ deprofessionalisering op de tocht.

Taken aan vrijwilligers laten blijft veel werk

Aan deze ontwikkeling zit echter een paradoxale kant. De oproep van het kabinet tot meer vrijwillige inzet leidt namelijk niet logischerwijs tot minder professionals: het blijkt veel werk om meer taken aan vrijwilligers over te laten. Vooral jongerenwerkers, sociaal-cultureel werkers en opbouwwerkers staan te boek als participatiepioniers. Al voor de Wmo gold het ‘aanzetten en in staat stellen tot participatie’, zowel van kwetsbare als weerbare burgers, als een belangrijke opdracht van deze beroepen. Het stimuleren van leerprocessen bij burgers en het ontwikkelen van burgerschapscompetenties zijn belangrijke voorwaarden om tot succesvolle en duurzame participatie te komen, en dat gaat niet vanzelf.

In mijn proefschrift onderzoek ik de historische ontwikkeling van de sociaal-culturele beroepen - sociaal-culturele werkers, jongerenwerkers, vormingswerkers en opbouwwerkers - vanaf 1945, met speciale aandacht voor het proces van professionalisering. Wat dat betreft zijn deze beroepen niet te vergelijken met professies als arts en advocaat. In vergelijking daarmee beschikken ze over minder status, minder ver ontwikkelde specialistische kennis, een geringere autonomie. Het lukt de sociaal-culturele beroepen maar moeilijk om legitimiteit te verwerven, zowel bij de overheid als bij het bredere publiek.

Beroepen met een stevig vakmanschap

Ook al zijn ze voor de buitenwereld kwetsbaar, van binnen zijn ze wel heel stevig. Hun vakmanschap is namelijk wel heel sterk ontwikkeld. Dat is te zien aan de manier waarop deze professionals vormgeven aan de communicatie en interactie met deelnemers. Dat is in de loop van de geschiedenis sterk ontwikkeld. Aansluiting zoeken en vinden bij kwetsbare burgers of bij ‘moeilijke’ jeugd, blijkt een worsteling. Maar er zijn steeds weer professionals die verrassende oplossingen bedenken, variërend van huiskamer- en portiekgesprekken tot het inschakelen van intermediairs of sleutelfiguren. Ook zijn sociaal-culturele professionals in de loop van de tijd uitvinders van allerlei vernieuwingen, zoals dorps- en buurthuizen, bibliotheken, speeltuinen, activering van werklozen, poppodia, taallessen voor migranten, buurtbemiddeling en community art.

De ’logica van het activeren’ vormt het inhoudelijke hart van de sociaal-culturele beroepen. Deze logica kenmerkt zich door vijf elementen: ‘aansluiten en afstemmen’, ‘empowerment’, ‘partnership’, ‘arrangeren en ensceneren’ en ‘verbinden’. Bij aansluiten en afstemmen zien we dat sociaal-culturele professionals om kwetsbare groepen te bereiken in de loop der tijd erop uittrokken, huisbezoeken aflegden en in persoonlijke contacten het vertrouwen van mensen wekten. Empowerment, het tweede element, betekent in de logica van het activeren mensen niet benaderen vanuit hun problemen, maar zoeken naar krachten en kansen, niet naïef idealistisch, wel door bijvoorbeeld ruimte te geven ze te laten vertellen over mislukkingen. Empowerment vraag tijd en geld, anders wordt het al snel lege empowerment talk. Volgens de logica gaat de professional een partnership aan met de ‘deelnemer’, dat is het derde element van de logica: dat partnership is vrijwillig, maar niet vrijblijvend; het is gelijkwaardig, maar niet gelijk; het is vriendschappelijk, maar ook zakelijk; en het is persoonlijk, maar niet de ‘totale persoon’ opeisend. Het partnership moet vertrouwen en veiligheid genereren bij de deelnemers, motivatie opwekken en het zelfwerkzame en zelforganiserende vermogen bevorderen. Het vierde element Arrangeren en ensceneren heeft betrekking op zowel de inhoud als de vorm van activiteiten, projecten en programma’s, die de sociaal-culturele professional volgens de logica structureert. Daarbij is hij op zoek naar een subtiel evenwicht: niet te veel en niet te weinig structuur. Te veel structuur belemmert zelfwerkzaamheid en zelforganisatie, te weinig structuur kan de deelnemers en vrijwilligers overvragen en daarmee zelfwerkzaamheid tot een illusie maken. Sociaal-culturele professionals proberen tot slot om verbindingen te leggen, bijvoorbeeld tussen verschillende groepen bewoners. Ze trachten verschillende ervaringswerelden aan elkaar te koppelen, mensen met ‘iets nieuws’ te confronteren en hun horizon te verbreden. Ook het zoeken naar verbindingen tussen verschillende beroepsgroepen, vormt een belangrijk onderdeel van de logica van het activeren, bijvoorbeeld tussen opbouwwerkers en politie.

De ‘logica van het activeren’ is geen stilstaand water en ontwikkelt zich verder, maar hiermee hebben sociaal-culturele professionals een sterk verhaal in huis. Ze maken zichzelf echter nog te weinig tot ‘eigenaar’ van dat verhaal.

Deze participatiepioniers kunnen mensen betrekken

Om daar verandering in te brengen is er behalve oog voor (externe) professionalisering en het (interne) vakmanschap nog een derde dimensie nodig: ‘ambachtelijkheid’. Dat betreft de onuitgesproken en ongrijpbare kanten van het handelen van professionals. In de woorden van socioloog Richard Sennett: de duizend kleine alledaagse bewegingen die bij elkaar opgeteld het ambacht vormen. Mijn voorstel is om deze ambachtelijkheid als aangrijpingspunt te nemen voor verdere professionalisering. Ambachtelijkheid benadrukt het subjectieve en persoonsgebonden karakter van het professionele handelen. Als het gaat om het ‘in de vingers krijgen van het vak’, om de passie van sociale professionals, dan zit die vooral in die ambachtelijkheid.

Sociaal-culturele professionals hebben de vaardigheid, de deskundigheid om mensen bij de samenleving te betrekken, om te organiseren dat mensen voor elkaar in de bres springen, om weerbare en kwetsbare burgers aan te spreken en met elkaar te verbinden, zoals bijvoorbeeld bij sociale mentoraten of bij buurtbemiddeling. In die zin zijn ze een soort participatiepioniers. Het is een werkwijze die deze stille krachten van de verzorgingsstaat al sinds een jaar of dertig praktiseren en waarmee ze juist nu een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de participatiesamenleving. Niet door, zoals het kabinet doet, mensen op hun eigen verantwoordelijkheid te wijzen en zo van een ‘publieke kwestie’ als de zorg een ‘privaat probleem’ te maken. Ze huldigen het omgekeerde motto, indachtig C. Wright Mills: to translate private troubles into public issues.

Overheid en politiek moeten deze beroepen koesteren

Sociaal-culturele professionals hebben er hun handelsmerk van gemaakt om een publieke en collectieve draai aan individuele problemen te geven. Bij hun ‘publieke werken’ stimuleren ze mensen om samen te werken. Daarmee proberen ze als het ware ‘democratie voor te leven’ en een praktijk van ‘geleefde democratie’ tot stand te brengen. Op tal van manieren hebben ze burgers weten te verleiden zich te verbinden met de publieke zaak, bijvoorbeeld door vrijwilligers te koppelen aan mensen die ondersteuning behoeven, of door burgers te vragen zich in te zetten voor culturele projecten of een betere leefomgeving.

Overheid en politiek zouden zulke professionals én burgers moeten koesteren.

Marcel Spierts is onderzoeker en publicist. Dit artikel is gebaseerd op het proefschrift waar hij op 7 maart 2014 op is gepromoveerd. De handelseditie daarvan: 'De stille krachten van de verzorgingsstaat. Geschiedenis en toekomst van de sociaal-culturele professionals' (404 pag.) is te bestellen met korting (!) voor 19,90 euro via: tsv@hexspoor.nl (ovv ‘Stille krachten’).

Foto:  Bas Bogers

Dit artikel is 3156 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (3)

  1. In mijn gemeente zijn de meeste mensen-mensen er al uitgewerkt. Past bij het beoogde systeem. Burgervertegenwoordiging binnen gezamenlijke aanpak decentralisaties regio op papier gefaciliteerd en in praktijk gefrustreerd.
    Ook in dit artikel vind ik de werkelijke bottom-up kracht niet terug. De burger aan het eind van de decentralisatielijnen zie ik bijna nergens oprecht in beeld.

  2. het woordje
    s
    o
    c
    i
    a
    a
    l
    verdwijnt stil uit de samenleving en later uit het woordenboek van de mensheid.

  3. Sociale professionals gelden als participatiepioniers en ze beschikken over een “stevig vakmanschap” betoogt Marcel Spierts in Sociale Vraagstukken.nl

    Spierts definieert hier het vakmanschap als volgt:
    a. Communicatie en interactie met de deelnemers;
    b. Aansluiting zoeken en vinden bij kwetsbare burgers

    Verder gaat Spierts in op het “hart van de sociaal culturele beroepen”. Hij benoemt 5 kenmerken:
    1. Aansluiten en afstemmen
    2. Empowerment
    3. Partnership
    4. Arrangeren & Ensceneren
    5. Verbinden.

    Dank u wel mijnheer Spierts. Ik ben in 1976 “afgestudeerd” aan de part-time opleiding sociale academie “Den Elzent” te Eindhoven. Op mijn diploma staat “sociaal cultureel werker”. Mijn door u zo geprezen vakmanschap heb ik vooral door schade en schande eigen weten te maken. Mijn vakkennis is bijna volledig gebaseerd op de 4 jaren die ik op Den Elzent lessen heb mogen volgen. Pieter van Bekkum (opbouwwerk); Toon van Oers (sociologie/groepdynamica) om maar enkele namen te noemen. Gecombineerd met 30 jaren ervaring.
    De praktijk in het jongerenwerk en het ouderenwerk in Tilburg werd in begin jaren 80 vooral gekenmerkt door een hoge mate van “zoek het zelf maar uit”. Die verantwoordelijkheid was enorm! Aan scholing werd nauwelijks aandacht besteed.

    Het lijkt als ik uw artikel lees, dat het hier gaat over een homogene groep welzijnswerkers. In mijn herinnering ga ik dan terug naar de teamvergaderingen die soms wel 5 uren duurde en waarin de agenda soms wel 3 pagina’s lang was. We discussieerden wat af. Vaak beladen discussies over politiek en macht. Je was in die tijd of links of rechts (PvdA/CPN of CDA/VVD). Nuances waren zelden te vinden.

    Ik heb die bijscholing gemist en ik ben tot in lengte van dagen gaan geloven dat dit voor deze sector héél normaal was. Want op bijna geen van de instellingen waarvoor ik heb gewerkt was professionalisering en ontwikkeling een herkenbaar beleidsinstrument.
    De verschillen in aanpak van specifieke problemen in buurten. Samenwerken met partners in de wijk; we moesten het allemaal zelf uitzoeken. Daar wordt je verschrikkelijk wijs van, hoor ik je zeggen, maar let wel. Diezelfde overheid (gemeenten) organiseren nu zo’n beetje alle welzijnswerkers de deur uit. In Den Bosch worden nu plannen ontwikkeld om mensen die geen enkele ervaring hebben in een half jaartje tijd rijp te maken voor de “keukentafelgesprekken” i.h.k.v. de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Gevolg is dat naar schatting 20.000 arbeidsplaatsen in Nederland verloren gaan als gevolg van de implementatie van de WMO.
    Een gezamenlijk geluid van de koepelorganisaties is zo zacht dat ik het amper kan horen. Zelf-organisatie van deze werkers is dus zo zwak dat die bezuinigingen er hoe dan ook gaan komen en kwetsbare groepen in de samenleving in de kou komen te staan. Dat werpt een ander beeld dat dat u tracht te schetsen. Die politisering van het welzijnswerk is volgens mij ook de oorzaak van het ontbreken van een beroepscode. Zeg maar een beschrijving van het waarden- en normenstelsel van een beroepsgroep. Laten we eerst die beroepscode eens gaan schrijven en wellicht is het tijd om dan het ambacht van de sociale professional onder de loep te nemen. Maar het pleidooi om de “ambachtelijkheid” van de sociale professionals als aangrijpingspunt te nemen voor verdere professionalisering vind ik fantastisch maar komt voor velen van ons te laat, veel te laat!
    De bemoeienis van de lokale overheid zal daar geen ruimte voor maken. Er is gewoon geen geld voor en ook de politieke wil ontbreekt om dat advies over te nemen. We leven nu eenmaal in een land van strenge boekhouders en een gebrekkig lokaal politiek systeem, waar de leden van de gemeenteraad maar nauwelijks de tijd hebben de dossiers te kennen en de complexe praktijken rondom zorg en welzijn te doorgronden.
    Welzijn en zorg hebben een lange termijn visie nodig. We leven nog steeds in een tijd waar het voor veel politieke partijen gaat om korte termijn oplossingen want je moet natuurlijk over 4 jaar kunnen aantonen dat je de problemen in je stad hebt herkend en aangepakt.

    Peter van Gils
    Docent CMV opleiding
    Academie voor sociale studies ’s-Hertogenbosch

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *