Straffen alleen helpt niet tegen graaiende bedrijven

Hoe kunnen de kleine en grote graaiers van deze samenleving worden aangepakt? Door een intensiever opsporingsbeleid en steeds zwaardere sancties? Onderzoek naar frauderende afvalbedrijven laat de beperkingen daarvan zien.

Door de vele ontsporingen in het (inter)nationale bedrijfsleven van de afgelopen decennia, valt er tegenwoordig over de aandacht voor fraude, corruptie en organisatiecriminaliteit maar weinig te klagen. Met grote regelmaat staan er berichten in de krant over frauderende managers, over corruptie in de publieke sector en over bedrijven die het niet zo nauw nemen met de geldende wet- en regelgeving. Ook onder wetenschappers zijn fraude, corruptie en organisatiecriminaliteit inmiddels populaire onderwerpen getuige de vele publicaties hierover.

Alle aandacht ten spijt, over de aanpak is echter lange tijd wat lacherig gedaan. Daders van fraude en corruptie zouden er, zeker waar het ondernemingen betreft, al te gemakkelijk in slagen om strafrechtelijke sancties en de daarmee gepaard gaande reputatieschade te ontlopen. Slechts in enkele – meer bekende – gevallen kwam het tot een veroordeling of tot gevangenisstraf, zoals in het milieuschandaal rond het bedrijf Tankcleaning Rotterdam in de jaren negentig (6 jaar gevangenisstraf) en meer recent in de vastgoedfraudezaak ‘Klimop’ waar de hoofdverdachte veroordeeld werd tot een gevangenisstraf van vier jaar.

Het strafklimaat is punitiever geworden

In de afgelopen jaren is het strafklimaat duidelijk punitiever geworden. Dit zal een nieuwe impuls krijgen wanneer het wetsvoorstel ‘verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit’ binnenkort in werking treedt. Het voorstel beoogt onder meer financieel-economische delicten harder aan te pakken door de strafmaxima voor deze delicten te verhogen en het mogelijk te maken om aan rechtspersonen een geldboete op te leggen die 10 procent van de jaaromzet van de onderneming bedraagt. Deze zwaardere sancties zouden nodig zijn omdat van de huidige sancties onvoldoende afschrikwekkende werking uitgaat.

Vooral voor kapitaalkrachtige bedrijven zouden boetes nu in het niet vallen bij de financiële voordelen die ze met het overtreden van de wet kunnen behalen. Zwaardere sancties moeten financieel-economische delicten dus onaantrekkelijk maken, mensen en ondernemingen afschrikken en zo bijdragen aan de preventie van financieel-economische criminaliteit, aldus het wetsvoorstel. De vraag is of het ook zo werkt.

Schrikken sancties af?

Schrikken sancties af en doen strengere sancties dat dan meer dan minder zware sancties? Over die vraag rondde ik in 2012 mijn promotieonderzoek af onder 40 bedrijven uit de Nederlandse afvalbranche (Van Wingerde, 2012). Uit dat onderzoek blijkt dat er van sancties nauwelijks een directe afschrikwekkende werking uitgaat op het gedrag van bedrijven. Een voor de hand liggende verklaring hiervoor is – inderdaad – dat de opgelegde sancties te laag zijn en de kans om gepakt te worden te klein waardoor er slechts een heel zwak signaal van sancties uitgaat.

Zeker voor afvalbedrijven geldt dat de geldboetes voor milieudelicten vaak een fractie zijn van de winsten die ze behalen. Een concreet voorbeeld hiervan is de zaak tegen grondstoffenhandelaar Trafigura in de affaire rond het dumpen van afval in Ivoorkust met het schip de Probo Koala in 2006. Het gerechtshof in Amsterdam veroordeelde Trafigura in 2011 tot een boete van 1 miljoen euro voor het in strijd met de geldende regelgeving uitvoeren van afvalstoffen uit de Europese Unie en het verzwijgen van het schadelijke karakter van het afval. Ter vergelijking: het bedrijf behaalde in hetzelfde jaar een netto winst van ongeveer 1 miljard euro (Van Wingerde, 2013: 176). In plaats van dreiging, gaat van dergelijke sancties eerder het signaal uit dat het met de financiële risico’s van regelovertreding wel meevalt.

Maar de hoogte van de sancties is niet de belangrijkste reden waarom sancties maar beperkt tot bedrijven doordringen. Betrokkenen verwachten vaak dat sancties gaan over moreel verwerpelijk gedrag. Voor veel vormen van bedrijfscriminaliteit geldt echter dat relatief vaak sancties worden opgelegd voor administratieve of heel technische overtredingen waarvan niet meteen duidelijk is wat precies het verwerpelijke is aan het bestrafte gedrag, denk bijvoorbeeld aan het niet tijdig voldoen aan administratieve verplichtingen. Dergelijke overtredingen hebben niet dezelfde morele lading hebben als het dumpen van afval in Afrika en worden door de betrokkenen ook lang niet altijd als intrinsiek slecht ervaren. Precies dát ondermijnt de afschrikwekkende werking die er van een sanctie uit kan gaan.

De reactie van de maatschappelijke omgeving telt zwaarder

Dit betekent echter niet dat er van sancties dus helemaal geen afschrikwekkend effect uitgaat. Alleen komt dat niet zozeer tot stand door de sanctie zelf, maar veeleer door de reactie van de maatschappelijke omgeving. Naast de overheid stellen ook andere partijen eisen aan het handelen van bedrijven. Voor afvalbedrijven geldt bijvoorbeeld dat omwonenden niet willen dat een bedrijf geuroverlast veroorzaakt en dat hun werknemers, vaak uit de buurt afkomstig, niet graag willen werken voor een bedrijf dat lokaal veel controverse veroorzaakt. Voor bedrijven in de afvalbranche zijn goede relaties én een goede reputatie dus van groot belang. Bedenk daarbij dat de afvalbranche vanwege enkele grote milieuschandalen uit het verleden kampt met haar imago en dat haar handelen voortdurend kritisch tegen het licht wordt gehouden. Ofwel, bedrijven kunnen zich eigenlijk geen misstappen (meer) veroorloven op straffe van protestacties, negatieve publiciteit en reputatieschade (Van Wingerde, 2012: 104-110).

Wat voor bedrijven in de afvalbranche geldt, gaat ook op voor ondernemingen in andere sectoren: negatieve publiciteit en reputatieschade zijn veel afschrikwekkender dan een boete van de overheid (Van Wingerde, 2013: 178). Tegelijkertijd moeten sancties zich daarvoor wel richten op betekenisvolle overtredingen, consensus kweken over het afkeurenswaardige van het bestrafte gedrag en de veroorzaakte schade duidelijk over het voetlicht brengen. Sancties die daarin onvoldoende slagen, kunnen juist ook vragen oproepen over nut en noodzaak van het publieke toezicht en zo de afschrikwekkende werking ondermijnen.

Het sec verhogen van de strafmaat schiet zijn doel voorbij

Samengevat, voor zover sancties afschrikken, komt de afschrikwekkende werking voornamelijk tot stand via de omgeving: negatieve publiciteit is veel afschrikwekkender dan een boete van de overheid. Welk effect een sanctie heeft, hangt ook af van het type bedrijf. Hoe groter de eigen verantwoordelijkheid van een bedrijf, hoe eerder het signalen van buitenaf vertaalt naar het eigen beleid. Sancties zijn dan ook veel effectiever als er al andere factoren zijn die het gedrag van bedrijven beïnvloeden, zoals de maatschappelijke omgeving en het plichtsbesef binnen de bedrijven zelf.

Mijn onderzoek heeft laten zien dat niet zozeer de hoogte van de sancties van belang is, maar vooral de morele boodschap die wordt gecommuniceerd. Het sec verhogen van de strafmaat zoals het voorliggende wetsvoorstel om de sancties voor financieel-economische criminaliteit te verhogen beoogt, schiet zijn doel voorbij als niet gelijktijdig aan de sanctie de boodschap wordt verbonden dat de bestrafte gedraging afkeurenswaardig is. Moraliteit en daadkracht dus. Alleen dan kunnen sancties een bijdrage leveren aan de preventie van criminaliteit door kleine en grote graaiers.

Karin van Wingerde is universitair docent criminologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Dit artikel verscheen onlangs in het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.

 

Bronnen:
Gerechtshof Amsterdam, 23 december 2011, LJN BU9237.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 33 685
Wingerde, C.G. van (2012). De afschrikking voorbij. Een empirische studie naar afschrikking, generale preventie en regelnaleving in de Nederlandse afvalbranche. Nijmegen: Wolf Legal Publishers.
Wingerde, C.G. van (2013). Afschrikking en generale preventie in de Nederlandse afvalbranche. Cahiers Politiestudies, 2013/4, nr. 29, 171-188.