Straks kennen we de Tweede Wereldoorlog vooral als musical

Een nationaal oorlogsmuseum in Nijmegen dreigt door politiek gekrakeel te sneuvelen. De musical Soldaat van Oranje daarentegen is al meer dan drie jaar lang een enorm succes. Slaat de trivialisering toe? Of vormt de populaire cultuur een welkome aanvulling op de officiële geschiedschrijving?

 

De oorlogs en bevrijdingsmusea in Groesbeek: Oosterbeek en Overloon waren het erover eens. Bij de Waalbrug in Nijmegen moest een museum komen dat het hele verhaal over de Tweede Wereldoorlog vertelt. Hier zou de oorlogsherinnering levend worden gehouden en bovendien, de koopman is nooit ver weg in Nederland, het slagveldtoerisme een stimulans worden gegeven. Zou, want doordat de genoemde gemeenten vrezen dat hun lokale musea door de komst van het Vrijheidsmuseum WO2 ‘gekannibaliseerd’ worden, staan de plannen onder druk.

De twee gezichten van de oorlogsverbeelding

De Tweede Wereldoorlog is vastgelegd in monumenten, boeken, artikelen en debatten. En krijgt daarnaast gestalte in onderwijs, exposities en musea. Historische feiten en gebeurtenissen zoals 10 mei 1940 en Dolle Dinsdag, koningin Wilhelmina en Anton Mussert, Kamp Westerbork en de razzia van Rotterdam gelden daarbij als ijkpunten.

Maar de oorlog heeft ook een ander gezicht, en dat tref je aan in bioscopen, huiskamers en theaters. Het is de oorlog weergegeven in Soldaat van Oranje, avonturenromans, stripverhalen, computergames, films en re-enactment. En niet te vergeten, de oorlog van het slagveldtoerisme. Kortom de oorlog in de verbeelding van en voor doorsnee-burgers, dagjesmensen en hobbyisten.

In deze populair historische cultuur van de oorlog staat, anders dan in de geïnstitutionaliseerde categorieën, kennisoverdracht en bezinning op leed en verantwoordelijkheid niet steeds centraal. Een sterk visueel ingestelde publiek is niet steeds doelbewust op zoek naar feitelijke informatie en trekt zich bovendien betrekkelijk weinig aan van het nationale kader waarmee veel van de geïnstitutionaliseerde varianten van de oorlogsverbeeldingen vertrouwd en verweven zijn.

De veronderstelling van veel herinneringsprofessionals is dat de populaire verbeeldingen - evenals degenen die ze maken, verspreiden en tot zich nemen - niet uitblinken door ontzag voor de historische realiteit. Producenten en consumenten zouden niet gedreven worden door de wens inzicht te verwerven in de complexe en genuanceerde historische ontwikkelingen. Mede vanwege commerciële doeleinden zou het fenomeen nagenoeg betekenisloos zijn.

Angst dat populaire verbeelding leidt tot trivialisering

Uit deze veronderstelling spreekt een strijdtoneel van culturele hiërarchieën. De vraag is of dit correct is. Immers, zelfs als zouden populaire historische oorlogsverbeeldingen in belangrijke mate uit clichévoorstellingen bestaan, dan nog hoeft dat de ontvangers er niet van te weerhouden om er betekenis aan te verlenen. Natuurlijk is het van belang vast te stellen in hoeverre verbeeldingen gebaseerd zijn op de historische feiten en vooral hoe zij zich verhouden tot de wetenschappelijke historiografie en andere geïnstitutionaliseerde vormen van geschiedbeoefening. Maar het meewegen van de feitelijke juistheid of onjuistheid dient te gebeuren vanuit het besef dat de maatstaven van de historicus niet altijd gedeeld worden door brede publieksgroepen.

Menig historicus is bang dat populaire historische cultuur leidt tot trivialisering. Die angst berust niet uitsluitend op een eventuele onjuiste weergave van het verleden. Onder wetenschappers bestaat ook de angst dat de geschiedenis onvoldoende serieus wordt genomen en dat de hedendaagse band met het verleden te zwak wordt. Deze observatie komt deels voort uit onwennigheid. De band met het verleden staat namelijk altijd in verbinding met het collectieve kader van waaruit wordt teruggeblikt.

Populaire oorlogsverbeelding is onmiskenbaar cultuur gegeven

De beide omgangsvormen met het verleden, de wetenschappelijke en de populaire, laten zien dat ‘het publiek’ als eenduidige massa niet bestaat. Ook tonen ze dat de presentaties van geschiedenis zijn veranderd, de keuzevrijheid van participanten in de historische cultuur is toegenomen en de genres diffuser zijn. Gezamenlijk hebben ze geleid tot een dynamische situatie in de populaire historische cultuur, die zeker bij de vertolkingen van de Tweede Wereldoorlog pregnant naar voren komt.

Uitingen van populaire historische cultuur zijn niet per definitie beter, democratischer of evenwichtiger dan de geïnstitutionaliseerde varianten van de historische cultuur. Ze bereiken niet steeds het grootst mogelijke publiek, ze vertonen vormen van selectiviteit en staan bloot aan commerciële wetmatigheden. Maar ze gelden vaak als toegankelijk en bieden in hun variëteit iets dat diverse groepen aanspreekt. Het bestaan van deze populaire oorlogsverbeeldingen is een onmiskenbaar cultureel gegeven dat de aandacht van historici en andere cultuurwetenschappers verdient.

Een zorgvuldige bestudering van de veranderende historische cultuur in brede zin helpt historici en anderen om te zien hoe hedendaagse burgers het verleden toe-eigenen door betekenissen te hechten aan uiteenlopende oorlogsvertolkingen. Het leert ons uiteindelijk meer over wie op dit strijdtoneel op een gegeven moment de regisseurs, acteurs en toeschouwers zijn en tot waar hun invloed reikt.

Zowel bij een musical als ‘Soldaat van Oranje’ als bij een nieuw of bestaand oorlogsmuseum is het leerzaam om te kijken hoe in figuurlijke zin die rolverdeling eruit ziet en hoe deze zich ontwikkelt. De eigentijdse betekenis van de Tweede Wereldoorlog krijgt immers steeds een nieuwe invulling en dat ligt niet uitsluitend in de handen van docenten, historici en museumconservatoren.

Kees Ribbens is bijzondere hoogleraar Populaire Historische Cultuur en Oorlog aan de Erasmus School of History, Culture and Communication van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Dit artikel is een bewerking  van de rede die hij recent heeft uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt.