Tijd om de arbeidsmarkt te ontschillen

De flexibele schil van de Nederlandse arbeidsmarkt groeit. Inmiddels werkt 34 procent van de werknemers op basis van een tijdelijk contract. Maar deze manier van omgaan met arbeidskrachten is slecht voor mensen en voor de economie. Beter is het om meer flexibiliteit in te voeren in de gewone arbeidsverhoudingen, vindt Ton Wilthagen.

De Nederlandse samenleving worstelt met haar zelfbeeld. Dat geldt niet alleen voor de recente politieke ontwikkelingen, maar ook voor de situatie op de arbeidsmarkt. Tot nu toe overheerste het beeld dat het nog wel meeviel met de tweedeling op die arbeidsmarkt. Dat gegeven werd onder meer ontleend aan enquêtes van het CBS. Daaruit was bekend dat het aantal tijdelijke contracten langzaam aan het toenemen is, dat ook zelfstandige arbeid (zzp) en uitzendwerk groeien, maar dat de grote meerderheid van de mensen nog werkzaam is op een loondienstcontract voor onbepaalde tijd. Onze geruststelling ontleenden we ook aan de gedachte dat we in Nederland toch inspelen op die flexibilisering. We hebben immers een Wet flexibiliteit en zekerheid en uitzendcao’s; regelingen die flexwerkers na verloop van tijd meer ‘vastigheid’ en zekerheid bieden.

Cijfers
Het UWV kwam onlangs met hele andere cijfers. De boodschap was dat de flexibele schil in Nederland fors in omvang is gegroeid. Hoewel de discussie over het verschil van tellen tussen CBS en UWV nog gaande is, moeten deze cijfers serieus genomen worden genomen. Die UWV-cijfers zijn namelijk, anders dan bij het CBS, gebaseerd op de polisadminstratie. Bovendien telt het UWV de banen met een omvang van minder dan 12 uur wel mee, en doet het CBS dat niet. Volgens het UWV heeft de trendmatige groei van flexibele arbeid niet zozeer betrekking op de traditionele flexwerkers, zoals uitzend-, oproep- en invalkrachten, maar op zzp’ers en contractanten met een tijdelijk dienstverband. Deze groep werknemers (exclusief uitzendkrachten) is vanaf 2007 met circa 259.000 personen toegenomen. De totale flexibele schil op de arbeidsmarkt wordt door het UWV inmiddels op 34 procent geschat. Dat is fors in vergelijking met onze buurlanden .

Het UWV-memo haalt ook onze nationale veronderstelling onderuit dat flexibiliteit geen nadelige gevolgen heeft. Want die zijn er wel degelijk.  Werknemers met een tijdelijk dienstverband, inclusief de uitzendkrachten, stromen maar beperkt door naar een vaste baan. Van de uitzendkrachten blijkt slechts 19 procent na 2 jaar een vaste baan te hebben. Tijdelijk personeel heeft daarbij een groot  instroom- en financieel risico om in de WW te geraken. Een toenemend aantal werknemers - inmiddels 17 procent - valt in de categorie  ‘draaideurwerkloze’. Recent kwam ook in het nieuws – eveneens uit UWV-bron – dat er sprake is van een verdubbeling van aantal afgekeurde flexwerknemers. Het gaat hier om uitzendkrachten, gedetacheerden, tijdelijke krachten en seizoenwerkers die 'niet-duurzaam' arbeidsongeschikt zijn verklaard. De uitkeringslasten voor deze zogeheten 'vangnetters' stijgen door deze toename explosief. Er is zelfs sprake van een verdubbeling in slechts twee jaar tijd. Hiermee dreigt, in de woorden van de Engelse hoogleraar Guy Standing, een ‘precariaat’ te onstaan.

Flexibiliteit
Tijd dus om te ontschillen. Maar hoe doen we dat? Met flexibiliteit is op zich niets mis. Zowel bedrijven als werkenden vragen om meer flexibiliteit: enerzijds flexibiliteit op in te spelen op onvoorspelbare ontwikkelingen in de markt, anderzijds flexibliteit om werk en privé te kunnen combineren. Het gaat om de vraag hoe je die flexibiliteit dan organiseert. Wij dachten, typisch  Nederlands, de kool en de geit te kunnen sparen. We houden de hoge mate van bescherming voor de insiders op de arbeidsmarkt in stand – ook al ‘verzuren’ daardoor veel mensen omdat ze te lang op dezelfde plek blijven zitten – maar we gaan wel iets leuks doen voor die arme flexwerkers. Dit blijkt dus niet te werken. Het is slecht voor mensen, maar ook slecht voor de productiviteit en voor innovatie.

De OECD legt in haar laatste Employment Outlook de vinger op de zere plek: ‘Er is toenemend bewijs dat de mate van productiviteitsgroei en innovatie kleiner is in landen waar flexibiliteit van de arbeidsmarkt bereikt wordt door veelvuldig gebruik van tijdelijke contracten gepaard aan een beperkte inzet van werknemers met een vast contract (…). Dit bewijs suggereert tevens dat werknemers met een tijdelijk contract minder geneigd zijn om deel te nemen aan werkgerelateerde trainingen (…) vaker slachtoffer zijn van ongelukken op de werkvloer (…) en (…) zich minder inspannen als de kans klein is dat hun contract omgezet wordt in een vast contract.’ (Pag. 173 - vert. MP (red.)).

Ontslagen
In landen waar wat meer flexibiliteit in de gewone arbeidsverhouding is opgenomen, maken werkgevers minder gebruik van uitzendkrachten en ander tijdelijk personeel. Een voorbeeld hiervoor is Denemarken. Daar kan een werknemer van de ene dag op de andere ontslagen worden. Hier staat tegenover dat ze een zeer hoog niveau van uitkeringen en activering hebben, met weinig restricties.

We hebben in Europa al sinds 2007 een recept voor een verantwoorde manier van flexibiliseren, gericht op het tegengaan van segmentatie. Dat recept heet flexicurity (flexibiliteit en zekerheid) en is vastgelegd in gemeenschappelijke beginselen voor de lidstaten. De Nederlandse overheid en de sociale partners hadden al jaren terug, en in ieder geval voor de laatste verkiezingen, een begin kunnen maken met ontschillen. Een nieuw flexicurity akkoord, als vervolg op de Flexwet  was daartoe een goed instrument geweest. Dat is echter niet gebeurd, want Nederland zit op dit terrein al jaren op slot. Nu is het maar afwachten wat er in de huidige instabiele politieke situatie mogelijk is.

Prof.dr. A.C.J.M. (Ton) Wilthagen
Hoogleraar Rechtswetenschappen aan de Universiteit van Tilburg en directeur van ReflecT (Research Institute for flexicurity, labourmarket dynamics and social cohesion), eveneens in Tilburg.