Anderhalf jaar geleden hing de echtgenoot van Maria zich op in de schuur bij de woning. Sindsdien heeft Maria concentratieproblemen, slaapt ze slecht en heeft ze de neiging zich terug te trekken. Ze is niet langer geïnteresseerd in de wereld om haar heen en blijft slechts op de been voor haar twee jonge kinderen.
Ook Petra slaapt slecht, na de moord op haar zoon. Ze is doodmoe, gebruikt slaapmiddelen en is langdurig uit haar werk. Hoewel de feitelijke toedracht nooit geheel duidelijk is geworden, heeft Petra zich van de moord heel precieze beelden gemaakt. Ze kent veel wraakgevoelens en vindt dat de dader veel te kort (4 jaar) gestraft is.
Karel ten slotte piekert veel en richt zich geheel op het terugvinden van zijn vermiste vrouw die twee jaar geleden bij een bezoek aan haar vaderland vermist is geraakt. Karel heeft zijn eenmanszaak gesloten, piekert veel, heeft stress en slaapklachten en is teleurgesteld in de autoriteiten die volgens hem te weinig doen.
Slechts klein deel nabestaanden zoekt hulp bij complexe rouw
Maria, Petra en Karel: drie volwassen personen met één gemeenschappelijke ervaring, namelijk het verlies van een dierbaar persoon op een niet-natuurlijke manier. Hun ervaringen zijn overigens niet uniek. Jaarlijks vinden er in Nederland gemiddeld 1750 suïcides en 130 moorden plaats, raken 550 personen langdurig vermist en kampen tussen de 10 en 15 duizend familieleden en directe vrienden met de gevolgen van een niet-natuurlijk verlies. Tussen de 40 en 80 procent van de nabestaanden ontwikkelt post-traumatische klachten en/of complexe rouw, maar slechts een klein deel van hen zoekt hulp.
Plotseling verlies – door een gewelddadige dood of door onverwacht dan wel meervoudig en kort op elkaar volgend verlies- maakt het voor de nabestaanden moeilijk de realiteit direct toe te laten. Doordat ze geen afscheid hebben kunnen nemen of nog iets voor de dierbare hebben kunnen doen, is hun verlies complex. De traumatische herinneringen aan de doodsoorzaak zijn vaak moeilijk te integreren, omdat suïcide, moord en persoonsvermissing buiten de bandbreedte van de gewone ervaring vallen. Mensen hebben dit nooit eerder meegemaakt en kennen meestal ook niemand die dit heeft meegemaakt. Bovendien zijn ze er mentaal niet op voorbereid en kunnen ze de gebeurtenis niet plaatsen binnen een bestaand referentiekader. Dit kan tot vreemde gedachten, ongekende emoties en onbekend gedrag leiden.
De meeste mensen zijn in staat in de loop van de tijd de nieuwe informatie toe te voegen aan hun autobiografisch geheugen (‘ik ben een moeder van een overleden kind en moet zonder hem verder leven’). Bij een natuurlijk verlies kan het autobiografisch geheugen de informatie (positief en negatief) relatief eenvoudig toelaten, waardoor de nabestaande beter tot integratie en verwerking komt. Bij complexe rouw daarentegen vindt functionele vermijding van verlies-gerelateerde herinneringen plaats, om emotionele overbelasting tegen te gaan. Dit vermijden neemt verschillende vormen aan; schuldgevoelens en piekeren na een suïcide; woede en wraakgevoelens na moord en piekeren na persoonsvermissing.
Eenvoudige vormen van preventie zijn meestal ineffectief
Normaliter geven nabestaanden betekenis aan verlies door het te verklaren vanuit hun bestaande wereldbeeld. Als het verlies daarbuiten valt, hetgeen meestal het geval is na moord, suïcide of persoonsvermissing, dan wordt de nabestaande opgezadeld met de taak het eigen wereldbeeld te veranderen. Dit roept stress op en verklaart dat zingevingsproblemen complexe rouw voorspellen. Een gewelddadige dood beschadigt bij de nabestaanden de aanname dat de wereld veilig en voorspelbaar is. Ze voelen zich opgejaagd, zeggen zichzelf kwijt te zijn en ontwikkelen vaak in eerste instantie assumpties over de machteloze mens in een mysterieuze en onveilige wereld. Later, na teleurstellingen met autoriteiten en sociale omgeving, komen hier veronderstellingen over een onrechtvaardige wereld en sociale marginalisering bij.
De afgelopen decennia zijn honderden interventies voor nabestaanden uitgevoerd en beschreven, globaal te onderscheiden in primaire preventie voor nabestaanden zonder risico op complexe rouw en behandelingen voor nabestaanden met een verhoogd risico op complexe rouw. Uit onderzoek blijkt dat primaire preventie, waaronder vele vormen van eenvoudige rouwbegeleiding, doorgaans niet effectief is. Behandelprogramma’s voor complexe rouw, waaronder cognitieve gedragstherapie, zijn dat daarentegen wél, vooral naarmate de behandeling specifieker op de doelgroep is afgestemd.
Ondanks de gebleken effectiviteit van vooral de cognitieve gedragstherapieën, worden veel nabestaanden met complexe rouw niet of te laat behandeld. Dat heeft voor een belangrijk deel te maken met het tekort aan goed opgeleide psychologen en psychotherapeuten die evidence-based behandelingen kunnen uitvoeren. Maar ook de heffing van een eigen bijdrage voor de eerste- en tweedelijns psychologische zorg speelt een rol.
Om de begeleiding van complexe rouwverwerking voor meer mensen beschikbaar te maken, dienen er zowel bij de opleidingen als in het beleid wijzigingen doorgevoerd te worden. Opdat meer nabestaanden (zoals Maria) leren hun schuldgevoelens los te laten, mensen (zoals Petra) steeds minder beelden van de dader maken, en (gelijk Karel) minder aan stress lijden.