Van het neoliberalisme zijn we nog lang niet af

De opkomst van nationalisme en autoritarisme worden vaak gezien als het einde van het neoliberalisme. Maar dat gaat uit van een te beperkt idee van neoliberalisme, betoogt de Duitse professor en expert in het neoliberalisme Thomas Biebricher. Morgen verschijnt van zijn hand een bundel essays waarvan hier alvast een deel van de inleiding.

De opkomst van het autoritarisme en de herleving van de natiestaat worden veelal opgevat als signaal voor het nakend verval van het neoliberalisme, vanwege een breed gedeelde opvatting van het neoliberalisme als een vorm van marktfundamentalisme of een doctrine van zelfregulering. Uitgaande van deze opvatting zou bovenstaande hypothese plausibel zijn, maar zij hanteert een zeer magere invulling van zowel het reëel bestaande als het theoretische neoliberalisme. Het neoliberalisme wordt vaak beschreven als een door en door economisch gedachtegoed, dat markten en economieën enkel benadert alsof ze in een vacuüm zouden bestaan.

Wanneer men echter het werk van bijvoorbeeld grondleggers als Hayek, Buchanan, Eucken of zelfs Friedman bestudeert, dan blijkt dat deze beschrijving verre van accuraat is, en dat de neoliberalen evenveel aandacht besteden aan de infrastructuur van de markt, als aan de markt zelf. Dit komt door wat ik de ‘neoliberale problematiek’ noem, die de kleinste gemene deler van het neoliberale gedachtegoed vormt.

Laissez-faire is te simpel voor neoliberalen

De cruciale vraag die aan deze problematiek ten grondslag ligt luidt: Wat zijn de randvoorwaarden voor functionerende markten? Voor neoliberalen is dan kristalhelder dat laissez-faire een te simpel en weinig levensvatbaar antwoord is op deze vraag. Dit betekent dat het neoliberalisme niet een puur economisch gedachtegoed is, maar beter begrepen kan worden als een politiek-economisch gedachtegoed. Het neoliberalisme heeft, met andere woorden, een wezenlijk politieke dimensie.

Ondanks de marktgerichte denkwijze die wel degelijk aanwezig is in het neoliberalisme, is het juist het verband tussen het economische en niet-economische (of dat nou sociaal of politiek is) dat de neoliberalen bezighoudt. Vragen die dan, onder andere, beantwoord moeten worden zijn: wat zijn de positieve functies van de staat en wat moet de staat juist niet doen teneinde markten te laten functioneren? Hoe wordt deze taak bemoeilijkt door het eventuele democratische karakter van staten? Welke hervorming moet die democratie ondergaan, of moeten we wellicht zelfs voorbij de democratie als staatsvorm kijken, om het functioneren van de markt veilig te kunnen stellen? De diverse hoofdstukken in dit boek focussen op deze politieke dimensie van het neoliberalisme in theorie en praktijk.

Medicijn voor democratische problemen: erger dan de ziekte

Het eerste hoofdstuk is gewijd aan de kwestie van democratie en de opvattingen van de neoliberalen daarover. Mijns inziens kunnen drie verschillende neoliberale gedachtegangen ten aanzien van democratie onderscheiden worden: De eerste variant beoogt de democratie in te perken door procedurele regels, bijvoorbeeld rondom het begrenzen van overheidstekorten (debt brakes) en de rechtsstaat in het algemeen. Dit wordt gezien als de enige manier om te voorkomen dat democratieën afglijden naar een toestand van chaotisch pluralisme of een totalitair regime, zoals Hayek en de ordoliberalen suggereren.

De tweede variant pleit voor een verregaande vervanging van democratische instituties en procedures door de markt, ervan uitgaande dat de markt een superieur coördinerend mechanisme is in vergelijking met een representatieve democratie. De derde en laatste variant is het meest contra-intuïtief, daar zij oproept tot een completering van de representatieve democratie middels maatregelen die meer bij rechtstreekse of directe democratie horen.[1] Deze maatregelen zouden een politieke klasse kunnen omzeilen die – in deze visie – vooral gericht is op eigenbelang en het in stand houden van de status quo. In dit hoofdstuk beoog ik een uitgebreide en genuanceerde analyse te maken van deze verschillende varianten en ons begrip van de respectievelijke argumenten aan te scherpen, niet in het minst omdat de kritiek op democratie zoals deze door neoliberalen wordt geuit vaak plausibel is en gedeeld zou kunnen worden door mensen over de gehele linie van het politieke spectrum. De oplossingen die worden voorgesteld zijn echter problematisch, waarmee het medicijn voor democratische problemen wellicht slechter lijkt uit te pakken dan de onderliggende ziekte.

Neoliberalisme en de staat zijn ‘frenemies’

Het tweede hoofdstuk is gewijd aan de neoliberale staat en start met een inschatting van het belang van de staat voor zowel neoliberale theorie als neoliberale praktijk. De staat neemt een zeer ambivalente plaats in het neoliberale gedachtegoed in. Hoewel staten enerzijds worden gezien als serieuze bedreiging voor neoliberale projecten, zouden zij tegelijkertijd het potentieel kunnen hebben om deze projecten een stap verder te brengen, mits ze op de juiste manier zijn ingericht en op de juiste manier worden ingezet. Markten bevinden zich in het hart van het neoliberalisme, maar staten vormen een gevoelige zenuw vanwege de complexe verbindingen tussen staten en markten.

Deze leiden tot hoofdbrekens bij neoliberalen, omdat functionerende markten bedreigd worden door staten, maar er ook door worden onderhouden; neoliberalisme en de staat zijn als het ware als vriend vermomde vijanden, ofwel ‘frenemies’. In neoliberale praktijken zien we dat de staat diverse functies uitoefent in diverse fasen van het neoliberalisme, en wel in verschillende ordes van grootte. Het tweede deel van dit hoofdstuk bestaat uit een analyse van de rol van de staat in deze verschillende contexten, op basis van een overzicht van recente literatuur.

We zijn momenteel getuige van de ‘ordoliberalisering’ van Europa

In het laatste hoofdstuk wordt kort een analyse gemaakt van de hervormingen die de afgelopen zes jaar hebben plaatsgevonden in de Europese Unie en met name in de Eurozone. Deze analyse start met een reconstructie van de zogenoemde ‘ordoliberale’ visie op de staat, democratie en wetenschap zoals deze wordt aangetroffen in het werk van Röpke, Eucken of Alexander Rüstow. In mijn interpretatie neigen de ordoliberalen naar een autoritaire opvatting van de staat, en bijgevolg zijn ze sceptisch over democratie.

Het baart ordoliberalen zorgen dat in een pluralistische democratie de staat onder druk wordt gezet door belangengroepen, daarbij naar hun pijpen moet dansen, waardoor het onmogelijk wordt om een sober, marktvriendelijk sociaal-economisch beleid te voeren. Als remedie stellen zij voor de staat te beschermen tegen een dergelijke te sterke invloed vanuit de samenleving, in de vorm van lobby’s of officiële democratische kanalen. Dit resulteert in een onafhankelijke en autonome ‘sterke staat’ die dusdanig sterk verenigd is dat ze bijna monolithisch wordt.

Het beleid van deze staat wordt vervolgens geïnformeerd door en gebaseerd op wetenschappelijke expertise, in het bijzonder van de economische en juridische wetenschappen, teneinde een rationeel, marktvriendelijk beleid te ontwerpen. De hervormde economische bestuursorganen van de Europese Unie gaan in mijn optiek steeds meer voldoen aan deze semi-autoritaire en technocratische invulling van politiek. De Europese Commissie wordt geschraagd door de verschillende ‘Pacten’ van de afgelopen jaren en is gemachtigd om toezicht te houden op diverse procedures die uiteindelijk tot sancties kunnen leiden voor staten die kampen met buitensporige tekorten of macro-economische instabiliteit. Ook is de Europese Commissie goed afgeschermd van democratische druk vanuit het volk en al te nauwkeurige berichtgeving vanuit afzonderlijke landen, en worden aanbevelingen voor structurele hervormingen allemaal gebaseerd op ogenschijnlijk gedepolitiseerde kennis van economische experts. Dus om het kernachtig te formuleren: we zijn momenteel getuige van de ordoliberalisering van Europa, althans, dat is wat ik in dit hoofdstuk wil beweren.

Een kritische beschouwing van de neoliberale theorie en praktijk moet zich mijns inziens niet alleen richten op economische kwesties, maar ook haar politieke dimensie problematiseren. De hoofdstukken in dit boek proberen hier een bijdrage aan te leveren.

Thomas Biebricher is hoogleraar aan de Goethe Universiteit in Frankfurt am Main en Europees expert op het terrein van het neoliberalisme.

Op 15 juni houdt hij om 15.30 uur een lezing aan de VU in Amsterdam. Voor deze gelegenheid verzamelden Andries Baart en Frans Vosman een aantal van zijn teksten en schreven er een inleiding bij. Deze bundel, ‘Onvermoed en onvermijdelijk: De vele gezichten van het neoliberalisme’, is hier te bestellen.

 

 

[1] [Noot van de vertaler] In een representatieve (of indirecte) democratie worden politici gekozen, die vervolgens met het mandaat van de kiezer gaan regeren. In de directe (of rechtstreekse) democratie besluit het volk zelf over beleidsvoorstellen, bijvoorbeeld via referenda.

Foto: R Barraez D´Lucca (Flickr Creative Commons)