Vergelding in strafrecht heeft minder effect dan behandeling en begeleiding

Een meta-analyse van 40 jaar recidiveonderzoek leert dat resocialisatie betere resultaten biedt dan repressie en vergelding. Het pleidooi voor een grotere nadruk op resocialisatie in het strafrecht lijkt daarmee onderstreept. Lijkt, want het relatieve succes is nog niet verklaard.

 

Wie steelt, rooft, moordt of zich anderszins schuldig maakt aan crimineel gedrag, loopt de kans daarvoor opgepakt en gestraft te worden. De door rechter opgelegde straf dient twee doelen, enerzijds moet ze het aangedane leed vergelden, en anderzijds moet ze toekomstige criminaliteit helpen voorkomen. In het laatste geval moeten sancties daders ervan weerhouden om nog eens van het rechte pad af te wijken (speciale preventie) of anderen ontmoedigen om zich überhaupt schuldig te willen maken aan strafbaar gedrag (generale preventie).

De bewezen werkzaamheid van open deuren 

Het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC) van het ministerie van Justitie heeft onderzoek gedaan naar het effect van speciale preventie. Dus naar de vraag of in hoeverre straf eraan bijdraagt dat wetsovertreders zich voortaan (beter) aan de wet houden. Er zijn pakweg drie invalshoeken voor speciale preventie: afschrikking, onschadelijkmaking en resocialisatie. Bij het bepalen van de straf hebben rechters steeds een mix van deze drie doelen voor ogen. Soms ligt de nadruk op vergelding en opsluiting, dan weer zien zij kansen voor heropvoeding en wordt gekozen voor een maatregel die is gericht op resocialisatie.

De praktijk van de sanctie-uitvoering wordt steeds vaker ingericht volgens de beginselen van de what works-benadering. Deze aanpak is overgewaaid uit de Verenigde Staten, Canada en Engeland, landen waar veel empirisch onderzoek plaatsvindt naar de voorwaarden waaronder straffen effectief kunnen zijn. De eerste belangrijke inzichten die de what works-benadering hebben opgeleverd, zijn de principes risk, needs en responsivity. Ofwel, een werkzame interventie houdt rekening met het risico op recidive, is gericht op factoren die bij de betreffende daders leiden tot crimineel gedrag en sluit aan bij de motivatie en het leervermogen van de gestrafte. Dat lijken open deuren, maar belangrijk is dat via wetenschappelijk onderzoek ook daadwerkelijk is vast komen te staan dat dit werkzame bestanddelen zijn voor een effectieve recidiveaanpak.

Slecht onderzoek geeft te rooskleurig beeld

Over de effecten van strafrechtelijke interventies op recidive is in Nederland betrekkelijk weinig bekend. De voornamelijk kleinschalige studies tot nu toe hebben geen eenduidig beeld opgeleverd. Om een actueel overzicht te krijgen, heeft het WODC daarom een meta-analyse uitgevoerd. Dat is een relatief eenvoudige methode om de uitkomsten van afzonderlijke onderzoeken te overzien, resultaten met elkaar te vergelijken en inzicht te krijgen in de gemeenschappelijke kenmerken van effectief gebleken interventies. Dat laatste kan handvatten opleveren om in meer algemene termen te formuleren wat er nodig is om strafrechtelijk ingrijpen tot een succes te maken.

Voor zijn analyse heeft het WODC 141 empirische onderzoeken uit Nederland geselecteerd, over een periode van ongeveer 40 jaar (beginjaren ’70 tot medio 2011). De aard van de onderzochte studies varieerden van lokale, experimentele behandelprogramma's voor specifieke groepen daders tot landelijke onderzoeken naar uitstroomresultaten van onder andere vrijheidsstraffen, werkstraffen en boetes. Alleen de 83 studies waarbij een controlegroep is gebruikt, zijn uiteindelijk in de meta-analyse meegenomen.

Resocialisatie werkt beter dan afschrikking

Inhoudelijk heeft de meta-analyse naar Nederlands recidiveonderzoek twee belangrijke uitkomsten opgeleverd. Ten eerste zijn interventies gericht op volwassenen over het algemeen succesvoller dan programma’s voor andere leeftijdsgroepen. De oorzaak hiervan is (nog) niet duidelijk. Mogelijkerwijs is het moeilijker om adolescenten op het juiste pad te krijgen en te houden omdat ze minder gemotiveerd zijn om recidivevrij te blijven dan volwassen die deelnemen aan speciale trajecten. Onder jongeren die met justitie in aanraking komen, is het percentage recidivisten sowieso hoger dan onder volwassenen. Veel jongeren bevinden zich nog in een fase waarin criminele betrokkenheid gestaag toeneemt. Het is al dan heel wat als de criminele carrières van deze jongeren door een relatief kortdurende interventie worden afgeremd.

Het tweede opvallende resultaat uit de meta-analyse betreft projecten die zijn gestoeld op het principe van resocialisatie. Deze laten betere resultaten zien dan straffen gericht op afschrikking. Sancties met repressie of vergelding als uitgangspunt (zoals gevangenisstraf) boeken minder positieve effecten dan interventies die draaien om behandeling en/of begeleiding. Het gaat dan bijvoorbeeld om behandelingen waarmee gestraften cognitieve vaardigheden worden bijgebracht en om projecten waarbij daders naar werk worden begeleid. De resultaten uit de geanalyseerde Nederlandse studies komen overeen met de uitkomsten van buitenlands onderzoek.

Uit onze review blijkt dat pogingen tot resocialisatie in Nederland effectief kunnen zijn. Hoewel de meta-analyse niet duidelijk maakt hoe dat relatieve succes van resocialisatieprojecten kan worden verklaard, lijken de resultaten wel een belangrijke steun te bieden aan de mensen en organisaties die resocialisatie als (belangrijker) strafdoel bepleiten.

Bouke Wartna, Daphne Alberda en Suzan Verwij zijn werkzaam bij het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Dit bewerkte artikel is eerder verschenen in Secondant #5 van oktober 2013 en is gebaseerd op hun rapport Wat werkt in Nederland en wat niet?