Verwelkom de filantroop

Met de gestage toename van de ongelijkheid in Nederland, rukt de liefdadigheid op. Hoogopgeleiden, ouderen en veelverdieners zullen de komende jaren naar verwachting meer geven aan de nationale kunst- en cultuursector. Maar hoe gewenst is dat eigenlijk?

Naast de grotere particuliere rijkdom en de toegenomen ongelijkheid speelt ook de terugtredende overheid een rol bij de opmars van de liefdadigheid. Doordat de overheid kort op subsidies, worden meer organisaties, initiatieven en mensen afhankelijk van particuliere giften en donaties. Denk bijvoorbeeld aan de kunstensector.

Als het aan staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Halbe Zijlstra ligt, neemt de mecenas de rol van de overheid over. Of Zijlstra zich niet rijk rekent is de vraag. Er is geen mecenas die erom zit te springen om de gaten in de rijksbegroting te stoppen. Donateurs zijn vaak wel bereid om projecten te financieren maar willen niet voor de lopende kosten van iets opdraaien. Desalniettemin wint filantropie terrein.

Armoede in Nederland bestaat niet, dus is de armenzorg overbodig
Tot twintig jaar geleden was liefdadigheid een besmet begrip; het werd geassocieerd met paternalisme, bevoogding en willekeur. Liefdadigheid, zo was toen de algemene gedachte, was iets uit de 19de eeuw en had te maken met de groteske armoede in de opkomende industrie- en handelssteden als bijvoorbeeld Londen, Manchester en Amsterdam. De Britse schrijver Charles Dickens was de bekendste chroniqueur van deze voor vele Europese arbeiders en werklozen uiterst miserabele periode. Met de algemene bijstandswet van 1965 hadden we dat hoofdstuk toch wel afgesloten.

Nu, met de arrangementen van de verzorgingsstaat, lijkt er in Nederland geen behoefte meer aan liefdadigheid of armenzorg. Minister-president Mark Rutte zei het maandag 19 december nog eens in het tv-programma College Tour. Rutte meent dat het onjuist is om te spreken over armoede in Nederland. Het leven is wellicht niet voor iedereen een vetpot, maar er zijn voldoende voorzieningen om te voorkomen dat mensen in armoede leven, aldus de premier.

Dat neemt niet weg dat de armenzorg nog steeds bestaat en dat een eeuwenoude instellingen als de Hervormde diaconieën of de katholieke parochies nog hulp bieden aan ‘minvermogenden’, zoals ze dit al honderden jaren doen. Op de vraag of er thans armoede in Nederland voorkomt, probeer ik hier geen antwoord te geven. Dat wordt al gauw een discussie over woorden. De hongersdood sterven armen natuurlijk niet hier, maar armoede naar Nederlandse maatstaven is er wel. Zie de  cijfers van de bekende adviesorganen en onderzoeksbureaus (zie ook het stuk van SCP-onderzoeker Vroomen). Waar ik hier voornamelijk de aandacht op wil vestigen is de relatie tussen inkomensongelijkheid en filantropie en op de motieven waarom mensen geld geven voor liefdadige instellingen.

Geld geven is het schrijven van een morele en sociale biografie
Om met het eerste onderwerp te beginnen, bestaat er een relatie tussen inkomensongelijkheid en filantropie? Is het ene voorwaarde voor het andere? Vaststaat dat zonder ongelijkheid er geen reden is voor iemand om een ander te ondersteunen. Mensen geven doorgaans niet aan anderen die evenveel hebben als zijzelf. Waarom zouden ze? Dus een zekere mate van inkomensongelijkheid bevordert liefdadigheid, maar het is geen één-op-één-relatie. Kort gezegd: rijk is geen synoniem voor filantroop. Dat brengt ons tot de vraag wanneer mensen geven, oftewel: wat motiveert de gever?

De Van Dale, omschrijft een gift  als een gulle gave of schenking. Een gift kan ook worden verstaan als het schrijven van een morele en sociale biografie. Moreel in de zin dat je niet over jezelf wilt denken als een schurk die anderen uitbuit. Met een donatie aan het ene of andere liefdadige doel kan men een kwaad geweten sussen.

Dat geldt overigens niet alleen voor de superrijken. Bijvoorbeeld: de schoenen die ik aanheb, die zouden best eens gemaakt kunnen zijn door een Vietnamese arbeidster tegen een heel laag loon in buitengewoon benarde omstandigheden. Ik, u, wij als consumenten weten natuurlijk heel goed dat die schoenen en alle andere goedkope spullen die wij aanschaffen, niet koosjer zijn. Soms protesteren we ertegen maar vaker doen we er niets aan om de arbeidsomstandigheden in lagelonenlanden ten goede te veranderen.

We maken het als het ware goed door een cheque uit te schrijven voor een goed doel. We schrijven een morele biografie. We kijken in de spiegel en zeggen: we weten wel dat we meer tegen de ongelijkheid zouden moeten doen, maar dit doen we dan in ieder geval toch wel. Bij grote donoren geldt dit argument wellicht nog meer. Ze kunnen daardoor ook een sociale biografie schrijven, ze laten aan de buitenwereld zien dat ze goed doen. En daar is niets mis mee.

Vier redenen waarom filantropie gewenst is
Goed doen, de uitdrukking ademt een geest van ongelijkheid, paternalisme en willekeur uit. Dus is de vraag gewettigd of filantropie wel zo gewenst is. Het beeld van liefdadigheid is soms dat  de ontvanger de gever dankbaar en dienstbaar moet zijn ook. Dat beeld is niet juist. Ten eerste bestaat liefdadigheid omdat de burger dat wil. Het schept extra geld, er kunnen mooie en goede dingen mee worden gedaan en van paternalisme is – anders dan in voorafgaande eeuwen – zelden meer sprake.

Ten tweede kunnen door filantropie nieuwe activiteiten worden ontwikkeld die de staat niet of nog niet voor haar rekening wil nemen. En ten derde, geven mensen aan die zaken die nauw aan hun hart liggen, bijvoorbeeld de restauratie van de oude kerktoren, of een fonds-op-naam voor een ander specifiek goed doel. Het betreft kleine dingen die een landelijke politieke partij niet snel in zijn programma zal opnemen omdat een meerderheid van de Nederlanders daar niets in ziet. En politieke partijen moeten nu eenmaal hun electoraat bedienen.

Particulieren en fondsen kunnen dat gat opvullen. Toegegeven, er zit een element van toeval  in: waarom wel de kerktoren restaureren en niet de schouwburg? Het antwoord is simpel: omdat de geldgever blijkbaar wel de kerktoren wil behouden en de schouwburg hem of haar minder boeit.

En nu kunt u wel boos worden wanneer in de pauze van de film de collectebusjes rondgaan omdat u vindt dat de staat voor het behoud van kerktorens moet zorgen, maar het punt is dat de staat dat kennelijk niet doet, en sommigen van u wel. En die liefdadigheid staat in een lange traditie, daarvan getuigen de vele hofjes voor ouderen in ons land die vaak de naam van de gulle gever dragen.

En ten vierde en tot slot, geeft het geven verreweg de meeste gevers een goed gevoel.

Marco H.D van Leeuwen is hoogleraar Historische sociologie aan de Universiteit Utrecht.