Na 1945 was het Nederlandse zelfbeeld lange tijd dat van een émigratieland, een land waaruit mensen vertrokken. Dat was het gevolg van het regeringsbeleid in de eerste naoorlogse periode. Vanwege de sterke bevolkingsgroei en ter voorkoming van de zo gevreesde massawerkloosheid werd allereerst ingezet op grootschalige industrialisatie. Echter, van het beleid maakte het stimuleren van emigratie naar landen als Canada en Australië eveneens deel uit. Met het welgemeende advies zich zo snel en volledig mogelijk aan hun nieuwe leefwereld aan te passen werden honderdduizenden landgenoten uitgezwaaid.
Dat zelfbeeld van emigratieland strookte evenwel al spoedig niet meer met de werkelijkheid. Nederland was namelijk opnieuw, net als eerder in zijn geschiedenis, een ‘land van aankomst’ geworden. Opeenvolgende groepen nieuwkomers kwamen binnen.
Existentiële vragen
Het heeft lang geduurd voordat het feit dat Nederland een immigratieland was geworden voluit onder ogen werd gezien, inclusief de ermee verbonden integratiekwesties en oplopende maatschappelijke onvrede. Dat onder ogen zien gebeurde eigenlijk pas rond 2000, met dank aan Paul Scheffers essay over het ‘multiculturele drama’ en aan Pim Fortuyn.
Op dit moment spitst het immigratievraagstuk zich opnieuw toe, als gevolg van de grote vluchtelingen- en migrantencrisis waarmee Europa worstelt. Het gaat daarbij om existentiële vragen die de kern van de EU en van de individuele lidstaten en samenlevingen raakt. In een fel en mede door terreuraanslagen beïnvloed publiek debat wordt de ‘welkomstcultuur’ geplaatst tegenover de veiligheid en de welvaart van de eigen burgers. Vragen worden gesteld over de opnamecapaciteit
De actuele situatie is uniek en nieuw
Voor een deel van de antwoorden zal zeker gekeken kunnen worden naar vroegere tijden. Maar voor een groter deel moet de actuele situatie toch als nieuw en uniek worden beschouwd. Zo bestond er in de Gouden Eeuw geen verzorgingsstaat, terwijl het wel of niet aanwezig zijn van gunstige sociale arrangementen nu deel uitmaakt van de reisafwegingen van oorlogsvluchtelingen en economische migranten.
En de verwijzing naar de opvang van de meer dan één miljoen Belgische vluchtelingen in het najaar van 1914, op een toenmalige Nederlandse bevolking van zo’n zes miljoen, gaat maar voor een klein deel op. Want ondanks de aanzienlijke culturele verschillen tussen een katholieke Vlaming en een protestantse Hollander betrof het toch ook buurvolken die veel gemeen hadden. Bovendien bleef het overgrote deel van de Belgen slechts kort, op uiteindelijk zo’n tachtigduizend vluchtelingen na gingen ze weer huiswaarts nadat de strijd zich had verplaatst naar de zuidwesthoek van Vlaanderen en Noord-Frankrijk.
Uniek tenslotte is de volstrekte juridisering van een groot deel van de huidige migratiebewegingen, met een bijbehorende dynamiek van op maat gesneden vluchtverhalen en beroepsprocedures. Eén van de effecten van dit asielsysteem, want daar gaat het over, is dat veel nieuwkomers langdurig buiten de samenleving worden gehouden. Ze kunnen niet, zoals vroeger doorgaans gebeurde, meteen hun ambitie en talent inzetten en al doende via werk en sociale contacten integreren.
Grote betrokkenheid bij eigen dorp of wijk
De vluchtelingen- en migrantencrisis noopt het kabinet en het COA tot het in geforceerd tempo vinden en openen van opvangcentra. Dat leidt lokaal tot heftige reacties. In Steenbergen liep, naar verluidt mede door toedoen van rechts-extremisten en voetbalhooligans van buiten die plaats, in dezelfde periode een informatieavond over een eventueel asielzoekerscentrum verbaal uit de hand.
Bij de kritische reacties op deze gebeurtenissen in de media en uit politieke hoek moeten evenwel kanttekeningen worden geplaatst. Wanneer de verwerpelijke begeleidende verschijnselen – het optreden van onruststokers of het uiten van beledigende en dreigende taal – ter zijde worden gesteld, blijven twee belangrijke constateringen over.
Allereerst getuigen de hoge opkomst en de emoties van een grote mate van betrokkenheid bij het eigen dorp en de eigen wijk. Ditmaal ging het nu eens niet om grotendeels leeg blijvende inspraakzaaltjes met een teleurgestelde wethouder en enkele verveelde gemeenteambtenaren.
In de tweede plaats blijkt er bij burgers wel degelijk bereidheid iets te doen. Een wijkbewoner van Rotterdam-Beverwaard, waar eveneens rumoer over een azc was ontstaan, zei het zo bij het praatprogramma Pauw: ‘Het gaat het eindelijk wat beter met onze wijk en nu doen ze dit’. En: ‘Wij willen best tweehonderd vluchtelingen opvangen, liefst gezinnen, maar geen zeshonderd alleenstaande mannen.’
Boze burgers versus politieke elite
Wat tijdens de informatieavonden de emoties extra hoog doet oplopen, is het gevoel of simpelweg de feitelijke constatering dat het besluit al is genomen. Tijdens de bijeenkomst kunnen dan slechts vragen worden gesteld en mag stoom worden afgeblazen. Dit laatste is trouwens nieuw. In de jaren negentig, toen Nederland ook werd geconfronteerd met een grote instroom van vluchtelingen, werd weinig ruimte geboden aan het uiten van zorgen. Protesterende dorpelingen en wijkbewoners werden zonder veel omhaal weggezet als ‘onverdraagzaam’ en liepen ook gerede kans op het predicaat ‘racistisch’. Maar na de Fortuyn-revolte hebben bestuurders op dit punt hun les geleerd.
De boosheid van burgers steekt echter dieper. Dat kan ook worden afgeleid uit het rapport Meer democratie, minder politiek? dat het Sociaal en Cultureel Planbureau in oktober uitbracht. Daaruit komt het beeld naar voren van ruime steun voor de democratie en kritiek – met name onder de lager opgeleiden – op ‘de politiek’. Politici luisteren niet goed, en gaan vooral hun eigen gang. Het is een veenbrand die nog fel kan gaan opvlammen.
Identiteit van Nederland
Het felle debat en alle ongerustheid kunnen ook in een breder perspectief worden geplaatst. Nederland is in ruim een halve eeuw tijd qua bevolkingssamenstelling en culturele diversiteit sterk veranderd. Ook is veel zeggenschap verschoven naar Brussel, terwijl de ‘globalisering’ de economie nog moeilijker stuurbaar heeft gemaakt dan zij voor een klein land altijd al was. Dit alles maakt onzeker en roept tevens de vraag op wat nu eigenlijk de collectieve identiteit is.
Op dit ogenblik heeft Nederland een zachte identiteit, het heldere frame van vroeger is weg. Het gebeitelde ‘God, Nederland en Oranje’ waarmee honderd jaar geleden grote groepen opgroeiden, is allang verdwenen. Het begrip ‘vaderland’, waarvoor in de meidagen van 1940 nog ruim tweeduizend militairen het leven lieten, is na de Tweede Wereldoorlog verdampt. Niemand gebruikt die term meer. Het woord ‘volk’ is na 1970 in onbruik geraakt en heeft voor velen inmiddels eerder een onwenselijk geachte connotatie.
Wat resteert is de term ‘samenleving’, er is een Nederlandse samenleving met een reeks kernwaarden. Maar een deel van die kernwaarden – de gelijkheid van man en vrouw, de grote individuele vrijheid op het vlak van relaties en seksualiteit – is van zeer recente datum. Ze zijn een erfenis van de jaren zestig en zeventig. Bovendien worden ze door een aanzienlijk deel van de nieuwkomers betwist, wat weer tot maatschappelijke ongerustheid leidt.
Kortom, naast de politieke onvrede van boze burgers zullen de komende jaren ongetwijfeld ook allerlei collectieve identiteitskwesties een grote rol spelen. Dat mede aangewakkerd door de instroom van vluchtelingen en migranten en het maatschappelijk debat daarover.
Rein Bijkerk is politiek en militair historicus en daarnaast actief als adviseur. Zie ook
www.reinbijkerk.nl.
Dit is een ingekorte versie van het artikel dat volgende week verschijnt in het nieuwe Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.
Afbeeldingsbron: Roel Wijnants (Flickr - Creative Commons)