Voeg opleidingen sociaal werk wèl samen

In hun kritiek op het pleidooi van lector Margot Scholte en associate-lector Ard Sprinkhuizen (Hogeschool InHolland) voor een brede basisopleiding Social Work maken Jeroen Gradener en Ellen Hommel zich schuldig aan versimpeling. Hun flinterdunne argumenten getuigen van weinig inhoudelijke visie.

Gradener en Hommel, beiden verbonden aan de Hogeschool van Amsterdam,  kanten zich in hun artikel tegen het pleidooi voor één brede basisopleiding Social Work. Volgens de auteurs komt het voorstel van 'mensen die op enige afstand staan van opleiding en beroepspraktijk' en verengt het sociaal werk tot een ouderwets soort maatschappelijk werk een klassiek opbouwwerk. Dat zou een onterechte versimpeling zijn van de complexe beroepspraktijk. Daarnaast zijn Gradener en Hommel het oneens met de stelling dat de huidige professionals te specialistisch opgeleid zouden zijn als gevolg van de neiging van de opleidingen om hun 'oren te laten hangen naar de wensenlijstjes van het werkveld.' Het empirisch bewijs daarvoor ontbreekt volgens hen.

Aantal kwetsbaren in buurt en wijk neemt almaar toe

Onze belangrijkste kritiek op het artikel van Gradener en Hommel is dat zij voorbij gaan aan de enorme veranderingen in de samenleving. En juist die veranderingen hebben eraan bijdragen dat het werkterrein van de opleidingen Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH), Culturele en Maatschappelijke Vorming (CMV) en Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD) naar elkaar zijn toegegroeid.

Anders gezegd: door de vermaatschappelijking van de zorg komen steeds meer kwetsbare mensen uit instellingen in de buurt of de wijk terecht. Ging het aanvankelijk vooral om psychiatrische patiënten, later betrof het ook mensen met verstandelijke en lichamelijke beperkingen. Naar verwachting zal het aantal kwetsbaren in de buurt of wijk straks nog verder toenemen door het gedeeltelijk wegvallen van de ondersteunende begeleiding en de komende wijzigingen in de jeugdzorg en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Deze ontwikkelingen leiden tot het geleidelijk verdwijnen van het specifieke domein van de sociale professional: zijn werkterrein, zowel die van de maatschappelijk werker als de opbouwwerker en de sociaal-pedagogische hulpverlener, verschuift naar de wijk. Zelfs waar cliënten residentieel worden behandeld, is het stimuleren van zelfredzaamheid en het betrekken van de omgeving een deel van het behandelprotocol geworden. Bij de sectoren waar dat niet of weinig gebeurt (bijvoorbeeld bij de verzorging van mensen met ernstige verstandelijke beperkingen) moeten we ons afvragen of we daar onze sociaal-agogische HBO-professional nog voor opleiden.

Wel een opdracht om sociale kwetsbaarheid terug te dringen

Gradener en Hommel zeggen dat de Scholte en Sprinkhuizen een denkfout maken omdat ‘ze het sociaal werk verengen tot een ouderwets soort maatschappelijk werk en een klassiek opbouwwerk’. Daarmee zouden ze ‘de schijn wekken dat sociaal werk als belangrijkste opdracht heeft sociale kwetsbaarheid terug te dringen’.

Wij vinden het naïef om te denken dat sociaal werk niet als opdracht heeft sociale kwetsbaarheid terug te dringen. Gezien de bezuinigingen op de verzorgingsstaat is het ons inziens ondenkbaar dat professionals zich beperken tot het ondersteunen en activeren van bewoners. De ondernemende en verbindende competenties van de klassieke opbouwwerker zijn hard nodig bij het organiseren van informele sociale steun aan de kwetsbare buurt of wijkbewoner. De SPH’er en MWD’er kunnen in dat opzicht nog heel wat leren van de klassieke opbouwwerker. Dit is trouwens een extra argument om SPH, MWD en CMV met elkaar te integreren.

Samenvoegen van opleidingen ligt voor de hand

Gradener en Hommel hebben gelijk als ze stellen dat HBO’s beginnende professionals opleiden. Bedoelen ze daar soms mee te zeggen dat we niet te hoge eisen deze beroepsgroep mogen stellen?

De praktijk brengt complexe situaties en dilemma’s met zich mee en vraagt om professionals die hun hersenen, creativiteit, beoordelingsvermogen, verantwoordelijkheidsgevoel en levenservaring inzetten. Dat kunnen we nauwelijks simpel en oppervlakkig noemen toch? Om te ‘groeien’ in deze complexe wereld, kunnen we onze studenten wel instrueren om ‘ervan te leren’, zodat ze niet klakkeloos kennis en vaardigheden overnemen maar leren om hun eigen leerproces vorm te geven.

Onze opleiding Fontys Hogeschool Sociale Studies (FHSS) start vanaf het schooljaar 2012-2013 met de brede bachelor of Social Work. Daarbij zijn CMV, MWD en SPH  samengevoegd tot één opleiding. Het curriculum is ontwikkeld in samenspraak met het werkveld en geniet een breed draagvlak bij de docenten. Uit gesprekken met het werkveld blijkt dat de sector bij het aannemen van afgestudeerde professionals vooral kijkt naar de kenmerken van een student, waarbij persoonlijkheid, lerend vermogend en kennisniveau een grotere rol spelen dan de gekozen studierichting.

Samenvoegen opleidingen voor de hand

Onze ervaring is dat het samenvoegen van onderwijsprogramma’s tamelijk voor de hand liggend is. We hebben de curricula van de specifieke opleidingen naast elkaar gelegd en konden na zorgvuldige analyse vaststellen dat CMV, SPH en MWD voor 80 procent uit dezelfde vakken bestaan. Waar de gelijkluidende vakken vooral van elkaar verschillen is in de toepassing in de praktijk.

Het nogal gemakkelijke argument van Gradener en Hommel dat zo’n samenvoeging van opleidingen nauwelijks duurzaam te vertalen blijkt naar een breed opleidingsprofiel omdat die er ‘anders wel was geweest’ houdt hiermee geen stand. Ofschoon de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat die duurzaamheid natuurlijk nog wel bewezen moet worden.

Anders dan Gradener en Hommel stellen is er wel degelijk een aantoonbare behoefte aan breed inzetbare mensen. En als er wel behoefte is aan specialisering, dan vraagt het werkveld juist een scherpere profilering dan de huidige drie opleidingen bieden. Daarom bieden wij vanuit een generieke basis studenten de mogelijkheid om te kiezen voor een viertal uitstroomprofielen: de GGZ agoog, de Maatschappelijk Werker, de Licht Verstandelijk Gehandicaptenwerker en de Jeugdzorgwerker.

Resumerend: het pleidooi van Scholte en Sprinkhuizen voor een generieke opleiding Sociaal Werk blijft recht overeind en de flinterdunne tegenargumenten van Gradener en Hommel getuigen meer van ‘hakken in het zand’ dan van een inhoudelijke visie.

Lilian Linders is associate lector bij Fontys Hogeschool Sociale Studies in Eindhoven en voorzitter van de onderwijscommissie. In die laatste hoedanigheid is zij verantwoordelijk voor de onderwijsontwikkeling.

Joyce van der Putten is onderwijswetenschapper en teamleider van het huidige SPH-team. Zij is nauw betrokken bij de curriculumopbouw van Sociale Studies.

 

Bronnen:

Landelijk opleidingsoverleg CMV. (2009). Alert en Ondernemend 2.0. Opleidingsprofiel Culturele en Maatschappelijke Vorming. Amsterdam: SWP.

Landelijk opleidingsoverleg MWD. (2009). Herkenbaar en toekomstgericht 2.0. Landelijk opleidingsprofiel voor de HBO bacheloropleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening Amsterdam: SWP.

Landelijk Opleidingsoverleg SPH. (2009). De creatieve professional — met afstand het meest nabij. Opleidingsprofiel en opleidingskwalificaties Sociaal Pedagogische Hulpverlening Amsterdam: SWP.

Vlaar, P., Van Hattum, M., Van Dam, C., & Broeken, R. (2006). Klaar voor de toekomst. Een nieuwe beroepenstructuur voor de branches welzijn en maatschappelijke dienstverlening, gehandicaptenzorg, jeugdzorg en kinderopvang.Utrecht: NIZW.

Dit artikel is 3479 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (3)

  1. Lilian Linders en Joyce van der Putten signaleren een maatschappelijke ontwikkeling waardoor de werkterreinen van de opleidingen SPH, MWD en CMV steeds verder naar elkaar toegroeien, als gevolg van de vermaatschappelijking van de zorg. Op basis van die analyse komen ze tot de conclusie dat de huidige opleidingen in het HSAO beter samengevoegd kunnen worden tot één opleiding Social Work. De ontwikkeling die beschreven wordt is echter maar een deel van het verhaal. Dit deel van het verhaal is vooral voor MWD en SPH van belang omdat het werkterrein van verschillende soorten hulpverleners steeds meer verschuift naar de wijk en zij steeds vaker de omgeving moeten betrekken bij het zoeken naar juiste antwoorden op een hulp of ondersteuningsvraag. Buurt en opbouwwerkers hebben altijd al de buurt of wijk als uitgangspunt van hun professionele handelen gehad. Voor zover CMV’ers hun beroepsperspectief op dit terrein zoeken en vinden, zullen zij vaker dan vroeger collega’s met een MWD of SPH achtergrond tegen komen en met hen moeten samenwerken. Daarvoor is het niet nodig om allemaal dezelfde opleiding te hebben, integendeel. Samenwerking tussen professionals met verschillende achtergrond en expertise betekent dat verschillende vormen van vakbekwaamheid en professionaliteit met elkaar verbonden kunnen worden. Bepaalde vraagstukken kunnen dan vanuit meerdere perspectieven bekeken worden en er kunnen betere strategieën ontwikkeld worden om problemen op te lossen.

    Een ander deel van het verhaal is dat de afgelopen decennia de beroepsperspectieven van studenten in het HSAO steeds diverser zijn geworden. Dat geldt zeker voor de opleiding CMV die zich steeds meer ontwikkelt tot een opleiding voor cultureel en sociaal ondernemen en soms zelfs tot cultureel of sociaal ondernemerschap. Dat wil zeggen dat bij CMV ondernemende professionals worden opgeleid die op meerdere plekken in de samenleving, maar vooral in het sociale en culturele domein, professioneel kunnen handelen en hun vakmanschap te gelde kunnen maken. CMV-studenten worden al lang niet meer enkel opgeleid tot buurtwerker, opbouwwerker of jongerenwerker. CMV’ers vinden hun weg in de samenleving op vele manieren en soms via kronkelige wegen. Het zijn projectmedewerkers in de culturele sector en evenementen branche, ze vinden een plek bij één van de vele NGO’s op het gebied van ontwikkelingssamenwerking of de ontwikkeling van een meer rechtvaardige, vreedzame of duurzame samenleving in Nederland en daarbuiten. Ze organiseren culturele activiteiten vanuit een of andere horeca gelegenheid, ze organiseren festivals, tentoonstellingen en andere evenementen. Of ze starten hun eigen bedrijf. Dat betekent niet dat CMV professionals geen bijdrage leveren aan het “terugdringen van sociale kwetsbaarheid”. Dat is overigens ook niet wat Jeroen Gradener en Ellen Hommel beweren in de tekst waar Linders en vd Putten op reageren.

    Gradener en Hommel stellen dat het terugdringen van sociale kwetsbaarheid niet het enige doel van sociaal werk is en dat ook in de geschiedenis van het sociaal werk altijd veel bredere doelstellingen zijn geformuleerd: verheffen, ontwikkelen, identiteitsvorming, emancipatie en ontplooiing, om maar een paar begrippen te noemen die in het verleden gebezigd werden. Het is in die traditie dat sommige CMV’ers zich nu ontwikkelen tot cultureel ondernemers die allerlei projecten en activiteiten organiseren waarbij mensen elkaar in hun vrije tijd kunnen ontmoeten en zinvol bezig kunnen zijn. In jargon: zich met elkaar en met de samenleving verbinden en zo bijdragen aan het versterken van de ‘civil society’.

    Het staat elke Hogeschool natuurlijk vrij een eigen keuze te maken welke opleidingen het aanbiedt en in welke vorm of organisatie dat gegoten wordt. In die zin is de keuze van Fontys voor één Social Work opleiding legitiem. Het past ook in het beleid van de regering om Hogescholen zich meer te laten profileren. Vanuit CMV perspectief is het wel jammer, omdat de keuze van Fontys betekent dat in Eindhoven en omstreken de verdere ontwikkeling van cultureel ondernemen en cultureel ondernemerschap nu over gelaten wordt aan andere sectoren, met name de economische en vrije tijd studies. Deze opleidingen hebben vanuit hun traditie minder focus op het verbinden van het sociale en het culturele, het bij elkaar brengen van verschillende groepen mensen en de ontwikkeling van lokale gemeenschappen dan de CMV opleidingen. De ontwikkeling van de CMV-opleidingen in Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Amsterdam, Nijmegen, Leeuwarden, Den Bosch en Breda laten zien dat op dat gebied nog veel winst te halen valt als het gaat om de versterking van de civil society door aandacht voor cultureel ondernemerschap.

    Pieter van Vliet,
    Docent CMV aan de Hogeschool van Amsterdam en
    voorzitter van het landelijk opleidingsoverleg Culturele en Maatschappelijke Vorming.

  2. Als laatste jaars CMV’er kan ik melden dat ik me in geen van de uitstroomprofielen van Fontys kan vinden. Respectievelijk de GGZ agoog, de Maatschappelijk Werker, de Licht Verstandelijk Gehandicaptenwerker en de Jeugdzorgwerker. Zoals Van Vliet al benoemd zijn wij juist ook werkzaam in het gebied van de burgers die niet vanuit problematiek verplicht worden hulp te zoeken bij sociale instanties. De bachelor lijkt voorbij te gaan aan deze unieke rol van CMV’ers.

  3. Ik vraag me af of de discussie moet gaan over samenvoegen of splitsen van opleidingen. Beide hebben voor en nadelen, net zoals het “zijn” van een generalist of het “zijn” van een specialist voor en nadelen heeft. Ook in de beroepsontwikkeling doet zich voortdurend de vraag voor of je jezelf gaat verdiepen of verbreden. De ideale beroepsontwikkeling begint mijns inziens breed, verdiept zich vervolgens en verbreedt zich daarna weer en zo verder, maar of je, als beginnend social worker, zo breed kunt zijn dat je het hele sociale domein kunt doorgronden is voor mij wel de vraag.
    Wat volgens mij wel essentieel is in de beroepsontwikkeling is de competentie samenwerken met mensen uit andere disciplines en andere organisaties. Daarbij is het van belang om ten minste een globaal beeld te hebben over welke kennis en kunde andere disciplines beschikken, zodat je die kunt benutten en (h)erkennen in een gezamenlijke aanpak van lastige en complexe situaties. Dus (netwerk en samenwerk)competenties waarbij het bij beroepsidentificatie van belang is je te realiseren dat je socialworker bent en dat dit een enorm breed veld bestrijkt. Dit heeft tot gevolg dat je nooit in alle aspecten van het dit werk echt goed kunt zijn. Je hebt dus de kennis en kunde van anderen vaak nodig.
    Als dan ook de organisaties die in dit veld actief zijnhet accent leggen bij de gezamenlijke dienstverlening en niet bij het eigen gelijk, de superioriteit van “de eigen aanpak, methode of discipline”, en daarnaast de concurrentie en het veroveren van marktaandeel nalaten dan zijn we denk ik al een heel eind op weg.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.