Waarom De Hond, Spitzer en Schnitzler te kort door de bocht gaan

Het debat rond computertechnologie op school kende de laatste weken een duidelijke polarisatie. De Duitse Spitzer vindt computers op school misdadig, Maurice De Hond reageert met een talibanvergelijking en Hans Schnitzler noemt Maurice De Hond een digifundamentalist.

Het pijnlijke is dat voor- en tegenstanders van technologie in het onderwijs inhoudelijk beiden wel degelijk een punt hebben, maar in de conclusies vooral in de media vaak te kort door de bocht gaan.

Waar hebben de tegenstanders van technologie in de klas een punt?

Laten we beginnen met de tegenstanders van technologie in de klas, waar hebben zij een punt? In de Angelsaksische wereld geldt al een tijdje het devies dat je bewust moet omgaan met de totale schermtijd voor kinderen. De vereniging van Amerikaanse pediaters bleef in 2006 nog bij zijn waarschuwing om te tijd die jonge en minder jonge kinderen achter het beeldscherm doorbrengen te bepreken: al van 2 uur per dag zouden er negatieve effecten kunnen ontstaan. Ook heeft Spitzer een punt als hij zegt dat er een duidelijke, negatieve correlatie bestaat tussen televisie en schoolresultaten (zie onder andere de meta-analyse van Hattie, 2008), alhoewel hier causaliteit en correlatie soms verwisseld worden.

Wat de man in interviews niet vertelt, is dat er ook ander onderzoek is dat wijst op een mogelijk positief effect op de schoolresultaten als leerlingen Facebook gebruiken om met elkaar over school te praten (onder andere Greenhow et al., 2011). Verder is de morele paniek over een verkorte aandachtsboog, waar Spitzer goed op inspeelt,  niet nieuw, deze ontstond al bij de start van… Sesamstraat (Newman, 2010).

Wat Spitzer helemaal niet zegt, is dat kinderen weghouden van technologie hen minder weerbaar maakt. Dit is een conclusie van het Belgische deel van het EU Kids rapport uit 2012 waaruit blijkt dat een kind verbieden bepaalde zaken te doen op het net, of zelfs internet verbieden of beperken, een duidelijke negatieve invloed heeft op het vermogen van kinderen om met stress en problemen om te gaan.

Ten slotte valt het op hoe Spitzer het onderzoek van Sparrow et al (2011) als een bewijs voor negatieve invloed van het net beschrijft, met als essentie ‘Google maakt ons dom’, terwijl de onderzoekers zelf nu juist de positieve conclusie trekken dat dit een voorbeeld is van hoe onze hersenen zeer efficiënt omgaan met informatie. Voor elke Nicholas Carr die stelt dat het internet ons dommer maakt, is er wel een Steven Pinker die de broodnodige nuance brengt.

Ook de voorstanders van technologie op school schieten door

Ook de (extremere) voorstanders van technologie binnen het onderwijs hebben een punt maar schieten te vaak door in karikaturen. Onderwijsgoeroes schermen graag met de stelling dat onderwijs zelden of nooit veranderd. Onder andere het werk en onderzoek van Larry Cuban (2009) toont dat dit helemaal niet zo is en dat het trouwens fout is om leerkrachten als technofoob weg te zetten. Wat wel gebeurt is dat nieuwe evoluties ingepast worden in wat de grammatica van het onderwijs genoemd wordt. Je kijkt als leerkracht wat voor jouw publiek en jouw na te streven doelen de beste middelen zijn om dit te bereiken. Dit is altijd al de essentie geweest van onderwijs. Zo kan je bijvoorbeeld vandaag ook de invloed van verschillende methodescholen in het reguliere onderwijs vaststellen.

Fouten die door technobelievers te vaak gemaakt worden, is dat vandaag de dag dankzij de technologie leren schrijven onnodig zou zijn geworden of dat we geen kennis meer nodig zouden hebben. Hierbij gaan ze voorbij aan de ironie van geen kennis nodig hebben in een kennismaatschappij. Het is wellicht een voorbeeld van chronocentrisme te denken dat we in een nieuwe tijd leven, maar zelfs al zouden de 21st century skills effectief nieuw zijn, dan blijkt uit de cognitieve psychologie dat we net voor doelen als creativiteit of kritische zin extra veel kennis nodig hebben (Willingham, 2009). Niet online of opzoekbaar, maar wel in de vorm van parate kennis. Verder zijn er wel degelijk aanwijzingen dat voor het verwerven van taal, leren fysiek schrijven een betere optie is dan een scherm of toetsen (James & Engelhardt, 2013).

Tegelijk: belangrijk dat je op school leert omgaan met technologie

Tegelijk mag onderwijs inderdaad niet wereldvreemd zijn en is het daarom belangrijk dat je op school leert met technologie om te gaan en dat school waar technologie een meerwaarde biedt, gebruik maakt van die nieuwe middelen. Misschien is het belangrijkste voorbeeld van wat een school de leerlingen moet bijbrengen wel wanneer je best wel en wanneer je beter geen technologie gebruikt. Het klinkt als een boutade maar ik heb al tegenstanders van tablets op school op zijn minst kunnen doen twijfelen door de stellen dat belangrijkste meerwaarde van iPads en gelijkaardige toestellen is dat je het ding kan uitzetten, en leerlingen na bijvoorbeeld zinvol werk online weer kan vragen zich te focussen op wat je als leerkracht wil overbrengen. Vergelijk dit met de vaak verschrikkelijke computerklassen, waar de toestellen na het online werk vaak vooral in de weg staan, en het voordeel wordt al snel duidelijk.

Ik vind het persoonlijk jammer dat de stellingen vaak zo persoonlijk en extreem worden in vooral de media-optredens van believers en non-believers. Ondanks de vaak te emotionele toonzetting is er meer ruimte voor nuance in het boek van Spitzer (in tegenstelling met bijvoorbeeld een Susan Greenfield) en als je de visie van O4NT leest (of de prima onderwijskundige analyse van Casper Hulsof), merk je al snel dat de iPad ondergeschikt is aan een echte visie op onderwijs waar je voor of tegen kan zijn (en ik vermoed dat Hans Schnitzler bijvoorbeeld tegen is). Deze visie gaat echter veel verder dan een toestel.

Mijn persoonlijke vrees is dat dergelijke extremere stellingnamen leerkrachten afschrikken omdat ze in de karikaturen noch zichzelf, noch de schoolrealiteit herkennen. Dat zou pas jammer zijn, omdat als er één ding steeds terugkomt uit onderwijsonderzoek zowel naar effectiviteit als welbevinden, dan is het wel het belang van de leerkracht.

Pedro De Bruyckere is pedagoog en onderzoeker aan de Arteveldehogeschool in Gent. Hij is co-auteur van onder andere ‘De Jeugd Is Tegenwoordig’ en het recente 'Jongens zijn slimmer dan meisjes' (samen met Casper Hulshof).

Referenties:

Carr, N. (2011). The shallows: What the Internet is doing to our brains. WW Norton & Company.

 

Cuban, L., & Cuban, L. (2009). Oversold and underused: Computers in the classroom. Harvard University Press.

 

Greenhow, C., & Robelia, B. (2009). Old communication, new literacies: Social network sites as social learning resourcesJournal of ComputerMediated Communication14(4), 1130-1161.

 

d’Haenens, L., & Vandoninck, S. (2012) Kids Online. Vaardigheden, kansen en risico’s van kinderen en jongeren op het internet. Leuven: Academia Press.

 

Hattie, J. (2008). Visible learning: A synthesis of over 800 meta-analyses relating to achievement. Routledge.

 

James, K.H., & Engelhardt, L. (2013). The effects of handwriting experience on functional brain development in pre-literate childrenTrends in Neuroscience and Education, 1, 32-42.

 

Newman, M. Z. (2010). New media, young audiences and discourses of attention: from Sesame Street to ‘snack culture’Media, Culture & Society,32(4), 581-596.

 

Sparrow, B., Liu, J., & Wegner, D. M. (2011). Google effects on memory: Cognitive consequences of having information at our fingertips. science,333(6043), 776-778.

 

Spitzer, M. (2013). Digitale Dementie. Atlas Contact

 

Willingham, D. T. (2009). Why don't students like school: A cognitive scientist answers questions about how the mind works and what it means for the classroom. Wiley. com.