Onlangs mocht ik aanschuiven aan een tafel waar een stuk of tien wijkprofessionals discussieerden over de stelling: ‘De eigen kracht van bewoners maakt de inzet van professionals overbodig.’ Het was een vreemde gewaarwording. Tien mensen die vrijwel zonder uitzondering een HBO-opleiding hadden gevolgd, en van alles hadden bestudeerd waar een gewone burger nooit aan zou beginnen, deden hun uiterste best om hun eigen inzet te relativeren, zodat de burgerkracht haar werk kan doen. Godzijdank waren er nog mensen in de wijk die een steuntje in de rug nodig hadden, maar alles moest in het werk gesteld worden om te voorkomen dat professionals het ‘over’ namen. Want uiteindelijk moesten mensen het toch vooral zelf doen.
Het is een oud refrein. Sinds Achterhuis met zijn bestseller De markt van welzijn en geluk hun professionele zelfvertrouwen diep krenkte, vertegenwoordigen welzijnsprofessionals naar mijn weten de enige categorie professionals die bestaat bij de gratie van het idee dat ze eigenlijk overbodig zouden moeten zijn. Artsen, psychiaters, juristen, advocaten hoor je daar nooit over. Sterker, die spannen zich te pas en te onpas in om aan iedereen duidelijk te maken dat ze uniek en onmisbaar zijn.
Met burgerkracht zijn welzijnswerkers zichzelf weer gaan kwellen
Nu de woorden ‘eigen kracht’, ‘burgerkracht’ en ‘overlaten aan de samenleving’ bij iedere beleidsmaker voor op de tong liggen, lijkt de zelfkwelling van wijkwelzijnsprofessionals aan een tweede jeugd begonnen te zijn. Veel van hen roepen om het hardst dat ze ‘op hun handen’ gaan zitten, vooral ‘faciliterend’ bezig zijn. Het bizarre is dat je wijkbewoners daar nooit om hoort vragen; het zijn bezweringsformules die professionals vooral zichzelf, hun opdrachtgevers en financiers voorhouden.
Ze zijn echter onnodig en vooral contraproductief, omdat ze ongewild voeding geven aan een verkeerde voorstelling van zaken. Ze voeden de gedachte dat het te makkelijk beschikbare en oproepbare professionals zijn die de verzorgingsstaat in zijn voegen heeft doen kraken en dat deze professionele overaanwezigheid de klad heeft gebracht in de zelfredzaamheid van burgers. De remedie ligt dan voor de hand: als we de burgerkracht van zijn professionele verstopping ontdoen, dan wordt de verzorgingsstaat weer houdbaar. Daarom moeten we nu even door de zure appel van de bezuinigen heen bijten.
De kwestie is niet: meer burgerkracht, minder professionals
Het probleem van onze verzorgingsstaat is echter niet een meer (burgerkracht)/minder (professionals)-vraagstuk, maar een kwestie van een steeds verder in zichzelf verstrikt geraakt vertikaal gelede systeemlogica. Het is een ordeningssysteem dat zich in de loop der jaren vanuit beleidscentra via managementlagen, verkokerde beleidsvelden, programma’s, subsidies, productafspraken, inkooprelaties, specialisaties als een veelkoppig bureaucratisch monster tot de leefwereld van mensen is gaan verhouden en waar van lieverlee steeds meer energie, tijd en vooral geld in het functioneren van het systeem is gaan zitten in plaats van in de taken die het zou moeten volbrengen.
Deze wijze van ‘welzijnsprogrammering’ is aan het einde van zijn Latijn. Niet alleen struikelt het stelsel over zijn eigen ballast, omslachtigheid en inefficiëntie, belangrijker is nog dat zich ook een alternatief aandient. Niet in theorie, maar in de praktijk. Niet als blauwdruk, maar als denkrichting. Dat is een alternatief dat niet start in de beleidscentra en de instituties, maar in de leefwereld van mensen (eropaf!, welzijn nieuwe stijl). Dat is een alternatief dat gedragen wordt door professionals die ruimte opeisen om hun werk te kunnen doen. Een alternatief dat open oog heeft voor de mogelijkheden van de informatietechnolgie en sociale media om zaken anders te organiseren. Een alternatief dat durft te denken in termen van netwerken, kennis delen en samenwerken. Een alternatief dat zich oriënteert op wat er mogelijk is in plaats van wat mensen allemaal niet kunnen. Een alternatief waarin sociale professionals zich weer onder de mensen bewegen, zich met ‘amateurs’ verbinden en daarop hun dienstbaarheid herijken. Dat alternatief is er nog niet. Het is in ontwikkeling. Aangejaagd door decentralisaties en bezuinigingen is er nieuw speelveld gedefinieerd waarin deze nieuwe onbureaucratische verhoudingen tot nieuwe vormen van samenwerking moeten leiden: de wijken - proeftuinen van een nieuwe orde, van een nieuwe vorm van welzijnsprogrammering.
Het welzijnswerk kan nu de existentiële crisis te boven komen
Het welzijnswerk vertoeft al decennia in een niet aflatende existentiële crisis. Maar als er ooit een moment is om deze te boven te komen dan is dat nu. Welbeschouwd vormen zij de enige groep professionals die nooit uit de wijken weg is geweest. Als er een groep zich expert zou mogen noemen van het dagelijks leven van mensen, van de leefwereld, dan zouden dat welzijnswerkers moeten zijn. Ze moeten zich als de broodnodige deskundigen opwerpen, als de onmisbare schakels tussen de wereld van de systemen en de werkelijkheid van mensen, zonder wier inzet alle verhalen over burgerkracht, dragende samenleving, sociale veerkracht niet verder reiken dan papier. Zij vormen de garantie dat al die grote bezuinigingsdoelstellingen niet op drijfzand zijn gebouwd. Maar dan moeten ze natuurlijk wel ophouden zichzelf overbodig te verklaren.
Dames en heren welzijnswerkers, de tijden van zelfkastijding zijn voorbij.
Jos van der Lans is cultuurpsycholoog en publicist. Zie: www.josvdlans.nl
Op woensdagmiddag 12 maart debatteert Jos van der Lans samen met Nico de Boer tegen Evelien Tonkens en Imrat Verhoeven over de Pijn en het plezier van de affectieve burger, ofwel over de scherpe en fijne kanten van burgerkracht, eigen kracht en de doe-democratie. Het debat wordt georganiseerd door de vereniging van welzijnsdirecteuren Verdiwel en het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken. Voor lezers van www.socialevraagstukken.nl is het debat gratis. Wel even aanmelden: info@verdiwel.nl