Wordt de stad een exclusief feestje voor kansrijke stedelingen?

Dossier

Gentrification

Terwijl de stad groeit en globaliseert, verandert ook het leven in buurten. Kwetsbare stedelingen merken dat hun lokale buurtsamenleving steeds minder te bieden heeft, terwijl kansrijke en kapitaalkrachtige stadsbewoners meer voor elkaar krijgen in hun buurt.

Net als steden in andere landen, maken veel Nederlandse steden een ontwikkeling door van groei, globalisering en een toenemende populariteit onder hoger opgeleiden. Dit zijn welkome ontwikkelingen vanuit de nu invloedrijke gedachte dat grootstedelijke agglomeraties steeds belangrijker worden voor het innovatievermogen, de economische productiviteit en de internationale concurrentiepositie van Nederland. Maar deze ontwikkelingen veranderen ook het dagelijkse leven in buurten. Aan deze buurten werd nog groot belang toegekend in het wijkenbeleid en daarbij staan ze centraal staan in dat andere ideaal: de participatiesamenleving, waarin burgers nauwer tot elkaar moeten komen en gezamenlijk meer verantwoordelijkheden moeten oppakken waar de overheid terugtrekt. Het is al vaker opgemerkt dat de participatiesamenleving ongelijkheid in de hand kan werken, omdat de meest kwetsbare mensen de meeste gevolgen ondervinden van de terugtredende overheid, maar het minste sociaal kapitaal hebben om op terug te vallen. Wij betogen daarbij dat de groei, globalisering en de toenemende populariteit van steden ten koste gaat van de plaats van minder kansrijke stedelingen in de lokale samenleving in buurten.

Waarom verwachten wij toenemende ongelijkheid?

Waarom verwachten wij toenemende ongelijkheid? De eerste reden heeft te maken met de manier waarop bewoners met de buurt verbonden zijn. Kwetsbare stedelingen zijn minder mobiel en daardoor meer aangewezen op hun buurt dan kansrijke stedelingen. Zo vormt de buurt voor lageropgeleiden de belangrijkste bron van contacten, terwijl hogeropgeleiden de meeste contacten opdoen op hun werk.

Onderzoek naar sociale netwerken laat zien dat de omvang van bevolkingskernen van invloed is op het sociale weefsel: in grote steden zijn netwerken losser, minder buurtgebonden en meer zelfgekozen dan in kleinere kernen. De gevarieerde mensenmassa die steden kenmerkt, biedt de inwoners een ruime keuze bij het vormen van hun netwerk, waardoor stedelingen in grote vrijheid verbindingen kunnen aangaan met gelijkgestemden. Naarmate steden groter en dynamischer worden, is de vorming van ‘gemeenschappen’ binnen buurten minder vanzelfsprekend, terwijl de wijdverspreide, zelfgekozen netwerken van stedelingen selectief zijn en dus vaak minder toegankelijk voor mensen die niet zo snel in contact komen met vreemden buiten hun buurt. Een kwetsbare groep zijn bijvoorbeeld zelfstandig wonende ouderen, die door afnemende mobiliteit, maatschappelijke rollen en contacten, relatief afhankelijk worden van de buurt.

Tekenend is ook de scheidslijn tussen lager- en hogeropgeleiden in hun denken over globalisering. Terwijl hoger opgeleiden vaak vrij positief staan tegenover Europa, migratie en de multiculturele samenleving, is er onder lageropgeleiden een toenemende weerzin tegen deze verschijningsvormen van globalisering. De stad in het algemeen, en de buurten waar lageropgeleiden wonen in het bijzonder, tonen deze verschijningsvormen in overvloed, met migranten uit een toenemend aantal herkomstlanden en met een toenemende diversiteit aan verhalen.

Goede en slechte buurten

Ten tweede is er de ongelijkheid tussen buurten. Hoewel kansrijke en kapitaalkrachtige bewoners minder aan de buurt gebonden zijn, zijn het de bewoners van de meer gewilde buurten die meer gedaan krijgen in hun buurt. Zo bleek in een recente studie in Rotterdam dat de bewoners van de gegoede buurten meer vrijwilligerswerk doen, meer mantelzorg verlenen en meer participeren in de buurt. Overigens lijkt deze ongelijkheid niet of minder te gelden voor het ontstaan van bewonersinitiatieven, die dankzij zelforganisatie tot stand komen. Deze initiatieven gedijen vooral in wat Specht en Van der Zwaard aanduiden als ‘de humuslaag van organisaties, programma’s en ontmoetingsplekken in een wijk’. Juist in de wijken met probleemconcentraties deze voedingsbodem is in de loop der jaren tot stand gekomen.

Hoe groter de stad, hoe meer mogelijkheden deze biedt voor uitsortering van bevolkingsgroepen, met goede en slechte buurten tot gevolg op een steeds grotere geografische schaal. De afgelopen decennia heeft de overheid grondig ingegrepen om deze uitsorteringsprocessen tegen te gaan, waardoor Nederlandse stadswijken relatief gemengd zijn. Maar voor de komende jaren laat zich aanzien dat de hoogtijdagen van het herstructureringsbeleid voorbij zijn en dat de sociale huursector verder zal worden geprivatiseerd, waarmee de grip van overheden op de bevolkingssamenstelling van buurten afneemt. Dat de wetmatigheden van de groeiende zelfsegregerende stad meer de vrije loop krijgen, brengt het risico met zich mee dat ongelijkheden tussen buurten in de kwaliteit van de lokale samenleving zullen toenemen, en kansrijke stedelingen zullen wonen in zorgzame, bruisende buurten terwijl degenen die weinig te kiezen hebben aangewezen zijn op vaak afgelegen transitiebuurten met veel problemen en weinig samenhang of organisatiekracht.

Klassenstrijd in de glocal society

Ten derde is er de ongelijke organisatiekracht van bewoners binnen buurten. Niet alleen zetten de meer kansrijke stedelingen zich vaker in om hun leefomgeving te verbeteren, dankzij professionele vaardigheden en goede connecties hebben zij hier ook meer succes bij, waarmee ze een duidelijke stempel drukken op de lokale samenleving. Het kan dan gaan om idealisten, of dienstbare sociaal ondernemers, met als doel bij te dragen aan het verbeteren van de leefomstandigheden en kansen van kwetsbare groepen buurtgenoten. Maar bewonersgroepen dragen ook verschillende idealen uit. De waarden en voorkeuren van hogeropgeleiden krijgen bijvoorbeeld vorm in ecologische buurttuinen, kunstprojecten of multiculturele festivals, waarmee een zogenoemde glocal society ontstaat waarin het lokale stadsleven vermengd raakt met kosmopolitisme. In de inzet van lageropgeleiden neemt het zorgen voor anderen vaak een grotere plek in. Voorbeelden van initiatieven waarin deze waarden vorm krijgen zijn zorgcoöperaties, ruilwinkels en bewonersbedrijven.

Met de toenemende populariteit van steden neemt ook de gentrificatie van buurten toe. Bij dit proces worden voorheen bescheiden buurten ontdekt door kansrijke nieuwe bewoners. Enerzijds neemt de buurt hierdoor in status toe en kan ook de leefbaarheid verbeteren. Maar de buurt verandert ook van karakter, waardoor oorspronkelijke bewoners zich minder thuis kunnen voelen. Veranderingen doen zich bijvoorbeeld voor in het aanbod van voorzieningen, dat zich veelal aanpast aan de nieuwe bewoners die meer te besteden hebben, maar ook in de lokale doe-democratie kunnen de voorkeuren van nieuwe en oude bewoners botsen. Het zijn daarbij niet alleen de idealen die groepen scheiden, maar vaak ook subtiele tekenen van sociale afstand en smaak. Van de kant van de hoger opgeleide bewoners en beleidsmakers ligt paternalisme op de loer en wordt het spontane gedrag van de onderklasse soms makkelijk afgedaan als politiek incorrect, ongezond of ordinair.

De voordelen van wonen tussen ‘Ons soort mensen’

Hoewel de plaats van kansarme stedelingen in stedelijke buurten dus op verschillende manieren onder druk staat, kunnen de geschetste ontwikkelingen ook mogelijkheden bieden. De eerder genoemde zelfsortering van bewoners, die naar verwachting tot meer homogene buurten zal leiden, heeft naast nadelen, het voordeel dat in meer homogene buurten meer vertrouwen en contacten tussen bewoners bestaan, en bewoners zich er ook meer inzetten voor hun buurt. De voordelen van het wonen tussen ‘ons soort mensen’ zijn ruimschoots erkend voor de middenklasse, maar kunnen ook gelden voor groepen minder kansrijke stedelingen, die nu veelal in zeer diverse wijken wonen. Het maakt wel uit hoe de processen van uitsortering verlopen, want deze stedelingen hebben minder te kiezen en zullen vaak terecht blijven komen in weinig geliefde transitiebuurten. Maar verschillen in leefstijl en smaak kunnen ook positieve selectiecriteria bieden. Het zou mooi zijn als er meer stedelijke buurten komen waarin ook minder kapitaalkrachtige stedelingen naar eigen inzicht vorm kunnen geven aan een lokale samenleving die eigen voelt.

‘Celebrate the city’

Met de Agenda Stad stelt de rijksoverheid het economische belang van steden meer centraal dan voorheen. In de notitie Celebrate the city roemt zij dan ook ‘de stad als concentratie van productiviteit en (sociale) innovatie’. Met de focus economie en concentratie draagt zij bij aan de hier geschetste problematiek. Maar daarnaast streeft de overheid met de Agenda Stad ook naar maatschappelijke innovatie, waarbij nieuwe coalities van organisaties, bedrijven en bewoners nieuwe oplossingen moeten gaan vinden voor maatschappelijke opgaven. Wat deze maatschappelijke opgaven dit zijn moet worden vastgesteld in onderling overleg met de steden en betrokken organisaties en burgers. Het ‘plaatsmaken’ voor minder kansrijke stedelingen verdient een prominente plek op deze agenda. Niet alleen omdat zij de kwetsbare partij zijn, maar ook omdat de stad zonder dit gemêleerde gezelschap een saai feestje wordt.

Lotte Vermeij en Jeanet Kullberg werken bij het Sociaal en Cultureel Planbureau. Dit artikel is gebaseerd op hun essay ‘Niet van de straat. De lokale samenleving in globaliserende, groeiende steden’ dat op 6 juli verscheen.

Referenties
Engbersen, Godfried en Erik Snel (2015). Als de burger het zelf moet doen blijven arme buurten achter. NRC, 11 juni 2015.
Rijksoverheid (2014). Celebrate the city. Agenda Stad – Samen werken aan de stad van de toekomst. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.
Specht, Maurice en Joke van der Zwaard (2015). De uitvinding van de Leeszaal. Collectieve tactieken en culturele uitwisselingen. Trancity Valiz (www.trancity.nl)

Foto: Bas Bogers

Dit artikel is 4342 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (3)

  1. Onderzoek in Rotterdam is gemankeerde poging rot datamining. Absoluut onduidelijk wat actief zijn of participatie is. Kralingse dames zijn lid van VvE en tennisclub. Dat telt en kun je aanvinken. Dames in Afrikaanderwijk zorgen low profile voor elkaar en buren. Zijn geen aanvinklijstjes voor. Neem conclusies uit belabberd onderzoek niet zo maar over!!

  2. Ik vind termen als ‘onderklasse’ al gelijk een Piketty-achtige marxistische toon zetten. Wat een onzin. Alsof alles te definieren valt in termen van opleidingsniveau en inkomensniveau. Dat ongelijkheid toeneemt is een groot goed: namelijk mensen zijn ongelijk en ze dienen derhalve ongelijk behandeld te worden door de overheid. Dat vinden veel mensen, ongeacht politieke kleur, wel zo eerlijk. Voorbeeld van ongelijke maar niet oneerlijke behandeling is inkomensafhankelijke belasting. De volgende vraag is: wordt de samenleving oneerlijker? Ik denk van niet. ‘De terugtredende overheid’ is een illusie: statistiek toont aan dat de overheid zich helemaal niet terugtrekt. Sterker nog: op veel fronten treedt de overheid juist weer meer op dan in de hoogtijdagen van deregulering/privatisering van de jaren 1990. De overheid trekt zich selectief terug. Kwetsbaren houden steun, niet kwetsbaren (overigens zal niemand zichzelf ooit zo omschrijven!) krijgen meer vrijheid. En weet je wat mooi is van zo’n participatiesamenleving die minder draait op materialistische veronderstellingen als ‘onderklasse’: iedereen kan mee doen! Ongeacht inkomenspostie of opleidingsniveau. Een beetje sociale vaardigheden is voldoende om mee te draaien in systemen waarin diensten worden uitgewisseld, zoals Buuv of Peerby. Juist mensen met lage inkomensposities profiteren van deze laagdrempeligheid. Voorwaarde is wel dat iedereen zoveel mogelijk in staat wordt gesteld mee te doen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.